e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q101p plaats=Valkenburg

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
motregen, fijne regen muggenpis: möggəpĭĕs (Valkenburg) klein beetje regen [muggepis, pleisterke regen] [N 81 (1980)] III-4-4
motregenen, licht regenen fiezelen: te viezele (Valkenburg), viezele (Valkenburg), motregenen: et motraegent (Valkenburg), rijzelen: riezele (Valkenburg), siebelen: siebele (Valkenburg), sprinkelen: sjprinkələ (Valkenburg), zemelen: zeemele (Valkenburg), zeveren: zijvere (Valkenburg) aanhoudend zacht regenen || beginnen te motregenen [te stieven, stiefregenen, mozelen, smossen, riezelen, ziebelen, zauwelen, netelen, zéémelen] [N 22 (1963)] || lichtjes regenen [sprenkelen, siebelen, zeiveren] [N 22 (1963)] || miezelen, motregenen || motregen, het motregent (regen met heel fijne druppels). [DC 30 (1958)] || motregen, stofregen [moef-, stief-, smook- naajersregen, stobber, mozel, mot, smies] [N 22 (1963)] || zeer weinig regenen, zodat de grond maar net nat is [spruikelen] [N 81 (1980)] III-4-4
mousseline mousseline: musǝlin (Valkenburg) Los geweven stof van katoen, wol of zijde, genoemd naar de stad Mosoel in Turkije. [N 62, 75e; N 62, 75c; N 62, 83; N 62, 98; N 59, 201; MW; monogr.] II-7
mout mout: mawt (Valkenburg) Het op de eest of eestvloer gedroogde en eventueel geroosterde graan. Zie ook de semantische toelichting bij het lemma ''eesten''. [N 35, 20; L 1a-m; L 1u, 166; S 5; Jan 14d; monogr.] II-2
mouw hazesprong: hāzǝšprø̜ŋk (Valkenburg), mouw: moew (Valkenburg, ... ), moê, mükə (Valkenburg), muw (Valkenburg), twèjə moewə (Valkenburg) een mouw, een mouwtje [ZND 31 (1939)] || Gezwel, met name een vochtophoping, aan de achterzijde van het spronggewricht. Bij een jong paard kan een overvuld kniegewricht wel eens van voorbijgaande aard zijn, maar meestal is het een ernstige aandoening waarbij geen verbetering optreedt. Zie afbeelding 16. [A 48A, 54e; N 8, 32.10, 32.11, 90g, 90h, 90i en 90j; monogr.] || Hoe noemt U in het algemeen een mouw? [N 62 (1973)] || mouw [SGV (1914)] || mouw (meervoud) [ZND 31 (1939)] || Mouw van bijv. een colbert of japon. [N 59, 126; N 62, 34a; MW] I-9, II-7, III-1-3
mouw met kanten plooisel ruchetjesmouw (<fr.): ruuschkesmoew (Valkenburg) mouw met kanten plooisel [lobmouw] [N 23 (1964)] III-1-3
mouwomslag, manchet manchet: manšɛt (Valkenburg) Verlengstuk aan het einde van een mouw; vaak afzonderlijk, en dan al of niet aan de mouw vastgemaakt. [N 62, 34d; N 59, 134; MW] II-7
mouwschort mouwenscholk: met mouwen  moewesjollek (Valkenburg), mouwscholk: moewsschollek (Valkenburg) schort met mouwen [N 24 (1964)] || zijn er verschillende namen voor verschillende soorten van deze kledingstukken ? [DC 15 (1947)] III-1-3
mug knozel: stekende brommug  knozel (Valkenburg), mug: muk (Valkenburg), mök (Valkenburg) mug, soort || steekmug [DC 18 (1950)] III-4-2
muilband snuitband: šnūt˱bant (Valkenburg), voorring: vø̄rreŋk (Valkenburg) Brede, ijzeren band om het uiteinde van de naaf die voorkomt dat er aarde en modder op het aseinde terechtkomt. De muilband heeft soms een rechthoekig uitgekapte opening die afgedekt wordt met een klepje. Door de opening kan men de luns uit de as trekken zodat het wiel van de as kan worden verwijderd, bijvoorbeeld wanneer de as gesmeerd moet worden. Zie ook afb. 214. [N G, 43c; N 17, 60a; JG 1a; JG 1b; Vld.; div.] II-11