e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q101p plaats=Valkenburg

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
neomist neomist (<gr.): `nne neomis (Valkenburg) Een pas gewijde priester, Neomist. [N 96D (1989)] III-3-3
nerf van de weide gras: [gras] (Valkenburg) Begroeide bovenlaag van wei- of hooiland; grasmat, graslaag. Zie ook de lemma''s ''nerf van de akker'' en ''groes'', ''met gras begroeide grond'' in de aflevering over de Landerijen. Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) ''gras'' het lemma ''gras''. [N 14, 51; N 18, 12 add.; monogr.] I-3
nerf van een blad nerf: nerf (Valkenburg, ... ) De aders van een blad die als ribben zichtbaar zijn en uitgaan van de steel (nerf, rib). [N 82 (1981)] III-4-3
nest nest: nes (Valkenburg), nès (Valkenburg), nèster (Valkenburg), nestje: dim.  neske (Valkenburg, ... ) nest [SGV (1914)] || nesten (mv.) [SGV (1914)] III-4-1
nest, hoeveelheid jongen nest: nès (Valkenburg) Hoe noemt u de hoeveelheid jongen die een dier in één keer heeft (nest) [N 83 (1981)] III-4-2
nestelen bouwen: boewe (Valkenburg) een nestje maken, gezegd van vogels (timmeren, vuren, bouwen) [N 83 (1981)] III-4-1
nestverlater vlug: vlök (Valkenburg), volgroeid, zelfstandig, v vogels  vluk (Valkenburg) op het punt staan om het nest te verlaten, gezegd van jonge volgels (vlug) [N 83 (1981)] || vluk, op t punt staan uit te vliegen III-4-1
neteldoek neteldoek: nētǝldōk (Valkenburg) Oorspronkelijk uit netelgaren, later van licht katoen of mousseline vervaardigd los weefsel in effen binding (Van Dale, pag. 1812). De woordtypen zaandoek, kaasdoek en biestdoek duiden erop dat neteldoek ook gebruikt wordt om melk door te zeven, terwijl berendoek wijst op het feit dat neteldoek dienst kan doen als persdoek bij de bereiding van bessensap. Neteldoek wordt ook gebruikt om kwark te maken. [N 62, 83; N 62,82; N 62, 98; MW; Wi 11; monogr.] II-7
neus neus: naas (Valkenburg, ... ) neus [DC 01 (1931)], [N 10 (1961)], [SGV (1914)] III-1-1
neus (spotnamen) fok: fok (Valkenburg), fokkerd: fokkert (Valkenburg), gevel: geevel (Valkenburg), gevel (Valkenburg), jodenneus: juudenaas (Valkenburg), snuits: schnoets (Valkenburg), tul: kort  tuul (Valkenburg) neus [DC 01 (1931)] || neus: spotbenamingen [snoet, snotkoker, fok, fokker, kokker, domphoren, gevel, foemp] [N 10 (1961)] III-1-1