e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q101p plaats=Valkenburg

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rijke lieden groot volk: grouët volk (Valkenburg) Rijke lieden [ZND 30 (1939)] III-3-1
rijksdaalder twee vijftig: twèi fieftig (Valkenburg) rijksdaalder, een ~ [vijftiger, knaak, ploegrol?] [N 21 (1963)] III-3-1
rijkswachter marechaussee (<fr.): Van af de elfde eeuw werd in Frankrijk de zorg voor de inwendige rust toevertrouwd aan eene afdeeling der ruiterij onder bevel van een maréchal. Naar hun hoofdman werd deze ruiterij maréchaussée genoemd.  marchesee (Valkenburg) Maréchaussée. III-3-1
rijp rijp: rīēp (Valkenburg) rijp [RND] III-2-3
rijp vormen, rijpen vriezen: vreeze (Valkenburg) vriezen zodanig dat zich rijm op de bomen vormt [rouwvorsten, rijmen] [N 22 (1963)] III-4-4
rijp, rijmx rijm: rieme (Valkenburg), rijp: riep (Valkenburg), rouwvrost: roevros (Valkenburg, ... ) rijm (op boomen) [SGV (1914)] || rijm, bevroren dauw of nevel die zich afzet op de takken [waterrijm, roevros] [N 22 (1963)] || rijm, rijp, bevroren dauw of mist || rijp, rijm [DC 48 (1973)] III-4-4
rijshout, bonenstaak boongard: boingèèrd (Valkenburg), gaaspel: gaaspel (Valkenburg), rijs: ries (Valkenburg), rieser (Valkenburg), riezer (Valkenburg, ... ), vreerijs: (mndl. vrijden, vreden = beschutten). (de caducée van Mercurius is eveneens een vredeteken)  vreeries (Valkenburg) dun takje rijshout || Erwtenrijzers, twijgen waartegen bepaalde erwten groeien [N P (1966)], [SGV (1914)] || rijs [SGV (1914)] || rijs of twijg op een akker, ten teken dat hij niet betreden mag worden || rijzen (mv.) [SGV (1914)] I-7
rijstebrij rijstebrij: riestebrie (Valkenburg), rijstepap: Eigen phonetische  riestəpap (Valkenburg) Rijstebrij (pötjesbulling?) [N 16 (1962)] III-2-3
rijstevlaai rijstevla: riestevla (Valkenburg), Eigen phonetische  riestəvlaa (Valkenburg) Vla bedekt met spijs van rijst [N 16 (1962)] III-2-3
rijtuig rijtuig: ritȳx (Valkenburg), voiture: vatȳr (Valkenburg), wagel: wāgǝl (Valkenburg) Personenvoertuig, waarbij niet de huifkar bedoeld wordt. Gezien het feit dat het hier om zaken gaat die reeds lang verdwenen zijn, is de verwarring rond de dialecttermen groot. Dit lemma is samengesteld uit de antwoorden op algemene vragen als "hoe noemt u een tweewielig rijtuig" die geen betrekking hebben op een specifieke soort. Ook de meer algemene antwoorden die in N 101 bij de vragen naar bepaalde soorten rijtuigen opgegeven werden, zijn hier verwerkt. De veel voorkomende opgaven "koets" en "sjees", de bekendste vier- en tweewielige rijtuigen, zijn in de betreffende lemmata opgenomen. [N 101, 1-14; N G 51; L 1 a-m; L 28, 24; L 36, 70; LA 288; S 18, 30; Wi 16; monogr] I-13