e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q101p plaats=Valkenburg

Overzicht

Gevonden: 5178
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
de zoom aftekenen afkrijten: āfkrītǝ (Valkenburg) Met krijt of een rokkenspuit de zoomlijn aftekenen op een te maken kledingstuk. [N 62, 13a; N 62, 13b] II-7
deeg deeg: deig (Valkenburg) deeg [SGV (1914)] III-2-3
deeg kneden kneden: knē (Valkenburg), knēǝ (Valkenburg), knē̜jǝ (Valkenburg), knɛ̄ (Valkenburg), knẽ̜ǝ (Valkenburg) Bepaalde grondstoffen t.w. bloem, gist, zout, vocht vormen het deeg. Eventueel worden er nog andere toevoegingen bijgevoegd. Dit deeg gaat men kneden om een massa te verkrijgen waarin de verschillende grondstoffen in de juiste verhouding zo volkomen en gelijkmatig mogelijk dooreengemengd zijn (Schoep blz. 90-91). Naast "kneden met de hand" komt voor "kneden met de voeten" of kneden met de deegmachine". De informant van L 428 merkt op dat "mengelen" het mengen der diverse ingrediënten inhoudt en het eigenlijk kneden ''knē̜jǝ'' is. In dit lemma wordt het object "deeg" niet fonetisch gedocumenteerd. Bij documentatie zou de meest voorkomende variant dęjx zijn geweest. Daarnaast zouden er nog varianten voorkomen als dēx, dē.x, dējx, dē̜k, dē.jx, tī.x, dījx, dix, dīx en di.x.' [N 29, 20b; N 6, 47; S 18; L 1a-m: monogr.; L 22, 41] II-1
degelijk grondig: grundig (Valkenburg), uit de ef: vgl Duitse uitdrukking etwas aus dem Eff eff beherrschen, iets volkomen beheersen Kerkr. Wb. 81: Heë kank dat oes de ef, hij kende dat op zijn duimpje  oet de ef (Valkenburg) grondig [SGV (1914)] III-1-4
deken deken: deͅkə (Valkenburg), dɛkə (Valkenburg), nne daeke (Valkenburg) deken || Een deken, een geestelijke die belast is met het toezicht over enige parochies [däken]. [N 96D (1989)] III-2-1, III-3-3
dekenaat dekenaat (<fr.): t daekennaat (Valkenburg) Een dekenaat. [N 96D (1989)] III-3-3
dekken dekken: dèkke (Valkenburg), dękǝ (Valkenburg) Het bevruchten van het vrouwelijk varken door het mannelijk varken. [N 19, 30; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 43, 20b; monogr.] || Hoe noemt u het vrouwelijke dier bevruchten (dekken, rijden, springen, remmelen) [N 83 (1981)] I-12, III-4-2
deksel deksel: dèksel (Valkenburg) deksel [SGV (1914)] III-2-1
deksel van de karnton schijf: šīf (Valkenburg) Deksel met een opening voor de karnstaf. [A 7, 21; JG 1a, 1b; Ge 22, 38; N 12, add.] I-11
dempig aamborstig: āmbōrstex (Valkenburg), dempig: dɛmpex (Valkenburg) Gezegd van runderen of paarden met dempigheid, een bemoeilijking van de ademhaling; bij runderen is het vaak een naziekte van het mond- en klauwzeer. Het paard vertoont een versnelde ademhaling, gepaard met een temperatuursverhoging en hoesten. Dempigheid of kortademigheid is niet chronisch, in tegenstelling tot ''cornage'' (7.38). [JG 1b; A 48A, 38a; L 1, a-m; L 23, 1a en 1b; N 8, 87, 88 en 89a; N 52, 24; S 6] I-9