20671 |
geitenmelksepap |
geitensoep:
Eigen phonetische
geitesop (Q101p Valkenburg),
mienekespap:
mienekespap (Q101p Valkenburg)
|
Pap van geitemelk (mienekespap?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
33401 |
geitestal |
geitestal:
gęi̯te[stal] (Q101p Valkenburg)
|
De ruimte in de stal waar de geiten zich bevinden. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). [L 38, 29; A 10, 9g; monogr.]
I-6
|
21318 |
gejoel |
gejuichel:
gejŏĕchel (Q101p Valkenburg)
|
gejoel [SGV (1914)]
III-3-1
|
19265 |
gek |
dol:
dul (Q101p Valkenburg),
gek:
gek (Q101p Valkenburg)
|
gek, zot || onverstandige, ergerlijke of gekke dingen doend of zeggend [dwaas, mal, zot, gek] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19337 |
gekheid maken |
gekken:
gekke (Q101p Valkenburg)
|
grappen verkopen
III-1-4
|
23537 |
geknield zitten |
knielen:
kneele (Q101p Valkenburg)
|
(onder de consecratie) knielen, geknield zitten, op de knieën zitten [óp en kneije zitse?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
30175 |
geknipt werk |
knipvoeg:
knep˲vōx (Q101p Valkenburg),
snijvoeg:
šnivōx (Q101p Valkenburg),
snijwerk:
šniwęrǝk (Q101p Valkenburg)
|
Wijze van voegen waarbij de voegen eerst met fijne witte specie worden volgezet en vervolgens langs de kanten met een voegijzer of mesje schuin worden afgesneden. Geknipt werk vervaardigen noemde men in L 163 'knippen' ('knepǝ') of 'snijden' ('snejǝ'), in K 353 'bovenop voegen' ('bōvǝnup ˲vugǝ'). [N 32, 34d; N 32, 35a; N 32, 35c; monogr.]
II-9
|
24483 |
geknotte wilg |
kopwijde:
kopwie (Q101p Valkenburg, ...
Q101p Valkenburg),
wijde:
wiej (Q101p Valkenburg),
wilg:
wilg (Q101p Valkenburg)
|
de knotwilg (boom van het geslacht Salix) [DC 13 (1945)] || knotwilg
III-4-3
|
20690 |
gekookte hersens |
gekookte hersens:
gekookte hersens (Q101p Valkenburg),
hersen:
Eigen phonetische
hersjə (Q101p Valkenburg)
|
Gekookte hersens (frikkedellen, sepieten?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
24151 |
gekraagde roodstaart |
plateelschijtertje:
platèèlsjieterke (Q101p Valkenburg),
etym.aant.
platèèlsjieterke (Q101p Valkenburg),
wijntapje:
zonder nadere specificatie ondergebracht bij Gekraagde Roodstaart
wientepke (Q101p Valkenburg)
|
gekraagde roodstaart || gekraagde roodstaart (14 rood trilstaartje; man heeft zwart gezicht en iets rossige buik; zomervogel; algemeen; broedt in boomgaten; roep [uuiet-tak-tak]; zachte, heldere zang begint met [jie-dru-dru] [N 09 (1961)]
III-4-1
|