19476 |
houtspaander |
fiet:
fiet (Q101p Valkenburg, ...
Q101p Valkenburg,
Q101p Valkenburg),
flimp:
flump (Q101p Valkenburg)
|
dunne houtspaander om licht en vuur te ontsteken, voorloper van onze lucifer || houtspaander || spaander, \"fiet\"om vuur aan te steken || spaantje van hout waarmee men vuur neemt uit de kachel of de haard, bijv. om een pijp op te steken (servieskes) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
31803 |
houtsplinter |
splinter:
šplentǝr (Q101p Valkenburg)
|
Afgesprongen of afgeslagen klein stukje hout. [N 55, 188a-b; RND 6; L monogr.; monogr.]
II-12
|
24329 |
houtworm |
houtworm:
houtwurm (Q101p Valkenburg),
houtwörrem (Q101p Valkenburg),
eigen spellingsysteem
houtwörrem (Q101p Valkenburg),
houtwormpje:
houtwörmke (Q101p Valkenburg)
|
houtworm [DC 23 (1953)] || wormpje dat gangen graaft in het hout van meubels enz. [meemel, muitel, meutel] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
29627 |
houweel |
houweel:
huwiǝl (Q101p Valkenburg)
|
Houweel of hak die vroeger gebruikt werd om de wielen van de kar of wagen vrij te maken als die vastgelopen was op slechte wegen. Deze hak werd ook gebruikt als steun voor de kar of wagen tot de wegen beter werden en de hak als steun vervangen werd door de zware karsteun. [N 17, 83; JG 1d; monogr.]
I-13
|
19187 |
hovaardig |
groots:
greùtsj (Q101p Valkenburg),
gröètsj (Q101p Valkenburg)
|
grootsch [SGV (1914)] || het gevoel van meerderheid te zeer of ongegrond doen blijken [groots] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18962 |
huichelaar |
filou (fr.):
volgens aut. meer in betekenis van "félon"(mar.= trouweloos) (vanwege klemtoon op eerste lettergreep) dan van filou (fr.)
fieloir (Q101p Valkenburg)
|
huichelaar
III-1-4
|
19307 |
huichelen |
huichelen:
huuchele (Q101p Valkenburg)
|
veinzen [SGV (1914)]
III-1-4
|
17565 |
huid |
huid:
hoet (Q101p Valkenburg, ...
Q101p Valkenburg),
hōēt (Q101p Valkenburg),
vel:
vel (Q101p Valkenburg, ...
Q101p Valkenburg)
|
huid [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
18049 |
huidschilfers |
roos:
rŏĕs (Q101p Valkenburg),
ruif:
WNT: ruif (III), Het ruiven of ruien, de rui, het op regelmatige tijden verliezen van zijn veren of haren...
roef (Q101p Valkenburg),
schilfers:
sjölver (Q101p Valkenburg)
|
schilfer [SGV (1914)] || schilfers op de huid [blusters] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18044 |
huiduitslag |
uitslag:
oetsjlaag (Q101p Valkenburg)
|
Huiduitslag: plaatselijke verandering van de huid in de vorm van vlekken, pukkeltjes, etc. (dutsel, rool). [N 84 (1981)]
III-1-2
|