21296 |
balans |
waag:
woag (Q101p Valkenburg),
warsel:
wɛršǝl (Q101p Valkenburg)
|
balans [SGV (1914)] || Dwarshout, dat met een haak aan een wagen vastgemaakt wordt en waar de strengen van de - meestal twee of drie - paarden aan bevestigd worden. Dit dwarshout is dubbel zo breed als het gewone zwenghout (zie dat lemma). Het wordt alleen gebruikt in de streken met de zwaardere en meer vruchtbare grond: Haspengouw en het Maasland. Uit de rest van Limburg waren er hier en daar ook opgaven, maar aangezien deze steeds identiek waren met die voor het gewone zwenghout, kan men aannemen dat het om vergissingen gaat. Dit dubbele zwenghout komt ook voor bij de ploeg en de eg (zie het lemma evenaar, tweespanszwenghout in wld I.2). [N 17, 69b; N G, 65b; JG 1b; JG 1d; JG 2c; L 34, 11; monogr.]
I-13, III-3-1
|
23866 |
baldakijn |
hemel:
hemel (Q101p Valkenburg)
|
De rechthoekige troonhemel waaronder het H. Sacrament wordt rondgedragen in de processie [Hemel, balkon, draaghemel, himmel]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
18605 |
balein |
balein:
belien (Q101p Valkenburg),
baleintje:
belienekes (Q101p Valkenburg)
|
balein uit het korset [N 25 (1964)]
III-1-3
|
33427 |
balken van de zolder boven de dorsvloer |
beierdshout:
bęi̯ǝrshǫu̯t (Q101p Valkenburg)
|
De zware rondhouten die op de gebintbalken boven de dorsvloer rusten en die de zoldervloer vormen. Deze zolder is een schelf, die ofwel altijd aanwezig is, ofwel elk jaar tijdens het bergen van de oogst gevormd wordt en weer verwijderd als hij leeg is. De rondhouten worden gelegd van het ene gebint naar het andere of dwars op de lengterichting van de beuk die de dorsvloer inneemt. De enkelvoudsvormen betreffen ofwel één van de balken of zijn collectief voor al de balken samen. Zie ook de lemmata "onderste" en "bovenste balken van de schelf" (3.4.2 en 3.4.3). Zie ook afbeelding 14.c bij het lemma "dorsvloer" (3.2.1). [N 5A, 68b; N 4, 35 en 68; N 4A, 13a en 13b; monogr.]
I-6
|
20695 |
balkenbrij |
balkenbrij:
balkebrie (Q101p Valkenburg, ...
Q101p Valkenburg),
balkenbrie (Q101p Valkenburg)
|
balkenbrij [SGV (1914)] || Balkenbrij (bombaalie?) [N 16 (1962)] || vleesgerecht uit de balg (ingewand) van het varken en boekweitmeel bereid
III-2-3
|
19351 |
balorig |
koppig:
köppig (Q101p Valkenburg),
verkeerd:
verkièrd (Q101p Valkenburg),
vregelachtig:
vreigelĕchtig (Q101p Valkenburg)
|
baloorig [SGV (1914)] || niet naar raad willen luisteren [balorig, balsturig, netelig, kriemelig, balkjorig, koppig, kwaad] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
32309 |
band |
reep:
ręjp (Q101p Valkenburg)
|
In het algemeen de band die de houten duigen van een vat of kuip omspant en bijeenhoudt. De band is doorgaans van ijzer vervaardigd. Vroeger werden ook houten banden gebruikt. [A 19, 1a; monogr.]
II-12
|
28845 |
band, lint |
band:
bant (Q101p Valkenburg),
lint:
lent (Q101p Valkenburg)
|
Lintvormig weefsel van katoen, linnen, fluweel enz. ter afboording, versiering of versteviging. [N 62, 58d; N 62, 58c; Gi 1.IV, 55; Gi 1.IV, 56; monogr.]
II-7
|
23592 |
bandelier van de suisse |
borstband:
borsjband (Q101p Valkenburg)
|
De bandelier van de suisse waarop de woorden: Eerbied in Gods huis. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
21297 |
bandiet |
bandiet:
bandiet (Q101p Valkenburg)
|
bandiet [SGV (1914)]
III-3-1
|