e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Valkenburg

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
koetsier koetsier: kutšēr (Valkenburg) Persoon die op de bok van een rijtuig zit en de paarden ment. [N 101, 2; Wi 15, monogr] I-13
koewachter, veeknecht koejong: kojǫŋ (Valkenburg) De zweitser is de boerenknecht die, vooral op grote boerderijen met minstens 10 koeien (L 246), speciaal belast is met het melken en de verzorging van het rundvee. Wanneer het bedrijf voor zo''n speciale knecht te klein is wordt de zorg voor de koeien toevertrouwd aan een koewachter (koeherd, koejong; in het zuiden koeter, vatsji), meestal een aankomende knecht, pas van school, die de beesten meeneemt naar de wegbermen om ze daar te laten grazen. Van een koeter en vatsji in West-Haspengouw wordt ook gezegd dat hij (of zij) ook karweitjes in huis verricht, bijvoorbeeld in de keuken; vergelijk Kruijsen (1990) en het lemma "(hard) werken op de boerderij" (1.3.10). Bij koeherd in Q 6 wordt aangetekend: "hij kreeg alleen de kost en de klompen als loon". Voor de fonetische documentatie van het woord (knecht) zie het lemma "knecht algemeen" (1.3.12). [N M, 1b; JG 1b, 2c; A 48, 18b; L 26, 32b; monogr.] I-6
koffie koffie: koffie (Valkenburg) koffie [SGV (1914)] III-2-3
koffie zetten opschudden: opschudde (Valkenburg) koffie of thee opschenken III-2-3
koffiedik dras: dras (Valkenburg, ... ), gronzelen: gronsele (Valkenburg), gronzele (Valkenburg) koffiedik [DC 47 (1972)], [SGV (1914)] III-2-3
koffiemolen koffiemolen: koͅfimø&#x0304lə (Valkenburg) koffiemolen III-2-1
koffiepot koffiepot: koffiepot (Valkenburg) pot waarin koffie wordt gezet [N 20 (zj)] III-2-1
koffievos, brandvos brandvoes: brantvus (Valkenburg), zwartvoes: šwartvus (Valkenburg) Vospaard met donkerbruine of koffiekleurige vacht. [N 8, 63i en 63j] I-9
koffiezeef, koffiefilter ramponeu: rampeno (Valkenburg) koffiefilter III-2-1
koken koken: kǭkǝ (Valkenburg) De hoofdwort en/of de nawort in de wortketel koken. Volgens de respondent uit L 325 duurde dit proces twee uur. [N 35, 42; monogr.] II-2