20787 |
koken (intr.) |
aan de kook komen:
aan de kaok kòmme (Q101p Valkenburg),
breuzelen:
breuzele (Q101p Valkenburg),
koken:
kaôke (Q101p Valkenburg),
koken (Q101p Valkenburg),
kooke (Q101p Valkenburg),
koͅke (Q101p Valkenburg),
kòke (Q101p Valkenburg),
kóókə (Q101p Valkenburg)
|
koken [DC 03 (1934)], [RND], [ZND 04 (1924)] || langzaan zachtjes koken
III-2-3
|
24189 |
kokmeeuw |
kapmeeuw:
kapmeeuw (Q101p Valkenburg)
|
kokmeeuw (38 zeer bekend; witte vogel met s zomers bruinzwarte kop; in grote troepen op en rond allerlei water; in de stad ook daarvandaan; schreeuwerige vogel; vooral in de grote broedkolonies; aan Schelde en Maas komen nog meer, meest grotere soorten [N 09 (1961)]
III-4-1
|
19636 |
kolengruis |
kolengruis:
kaolegruus (Q101p Valkenburg, ...
Q101p Valkenburg)
|
Hoe noemt u het gruis van kolen? [N 104 (2000)]
III-2-1
|
19634 |
kolenschop |
kolenschup:
kaole sjöp (Q101p Valkenburg),
kaolesjöp (Q101p Valkenburg),
roffelschup:
roeffelsjöp (Q101p Valkenburg)
|
Hoe noemt u het werktuig om kolen enz. langs het keldergat in te doen (breed en aan een zijde afgerond)? (schop, troefel, kolenschup) [N 104 (2000)]
III-2-1
|
19615 |
kom |
bak:
bak (Q101p Valkenburg),
komp:
komp (Q101p Valkenburg)
|
kom [SGV (1914)]
III-2-1
|
17813 |
komen |
komen:
komə (Q101p Valkenburg),
kòmme (Q101p Valkenburg)
|
komen [RND], [SGV (1914)]
III-1-2
|
20764 |
komijnekaas |
komijnekaas:
komijnekiès (Q101p Valkenburg)
|
Komijnekaas (kantert, kemuuniekaas?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20005 |
konijn |
konijn:
knien (Q101p Valkenburg),
(mv.)
knien (Q101p Valkenburg)
|
konijn [SGV (1914)]
III-2-1
|
24322 |
konijnenhol |
pijp:
pīēp (Q101p Valkenburg)
|
Hoe noemt u het in de grond uitgegraven verblijf van een konijn (kneut, pijp, potje) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
20133 |
konijnenjong |
jong konijn:
joŋ knīn (Q101p Valkenburg)
|
konijn, jongen ve konijn [N 19 (1963)]
III-2-1
|