e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Valkenburg

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kotelet, ribstuk karbonade: karbonaad (Valkenburg), kermenaat (Valkenburg), kotelet: kottelèt (Valkenburg), Eigen phonetische  kortəlit (Valkenburg), rindskotelet: rindskottelet (Valkenburg) Carbonade (krep, kermenaoj?) [N 16 (1962)] || gebraden runderrib [DC 30 (1958)] || gebraden varkensrib (karbonade) [DC 30 (1958)] III-2-3
koud, mistig en somber weer duister (weer): duuster wêr (Valkenburg), huiverig weer: huverig wèèr (Valkenburg), mistig (weer): mestig (Valkenburg), zeverlucht: zijverloch (Valkenburg) mistig, heiig [herig, domig, dompig] [N 22 (1963)] || mistige lucht [mok-, motlocht] [N 22 (1963)] || triest, stil weer [koereloeke] [N 22 (1963)] || weer [donker ~] [SGV (1914)] III-4-4
koudbeitel koudbeitel: kawt˱bęjtǝl (Valkenburg) In het algemeen een beitel waarmee op koud ijzer wordt gewerkt. De koudbeitel is meestal zeskantig in doorsnee, soms ook rond of ovaal. Het werktuig wordt voor diverse werkzaamheden gebruikt zoals het weghakken van bramen en lasslakken, het doorhakken van bouten en het splijten van metaal. De koudbeitel is soms van een steel voorzien. Zie ook afb. 49. [N 33, 109; N 33, 112-113; N 64, 69b; monogr.] II-11
koude drukte maken ambras maken: ambras (maken?) (Valkenburg), bohei maken: cf. VD s.v. "boha"zie boeha; cf. VD s.v. "boeha, poeha"in bet. van onnodige drukte, rumoer, ophef om een nietige zaak: veel boeha maken  behèj (maken?) (Valkenburg) ophef, aanstellerij, rumoer || overdreven drukte maken III-1-4
koude noordenwind, bijs bijs: de bīēs (Valkenburg), koude wind: (boven de a, hoort nog een boogje te staan).  eine kàwe wind (Valkenburg), scherpe wind: schjerpe wind (Valkenburg) koude [een ~ wind] [SGV (1914)] || koude noorderwind [bies] [N 22 (1963)] III-4-4
koudvuur koudvuur: koutvuur (Valkenburg) Koudvuur: versterf van weefsel of lichaamsdelen door afsluiting van de bloedtoevoer; gangreen (vuur). [N 84 (1981)] III-1-2
kous met knoopjes slobkous: sjloepkouse (Valkenburg) kousen met knoopjes die over de gewone kousen worden gedragen [slopkouse, sjlopehaoze, sjloebe] [N 24 (1964)] III-1-3
kous: algemeen hoos: Die haos ies gans rech, dao zin gein minderingen in ’et bein (Valkenburg), Die hoas is gans recht, die is niet afgeminderd (Valkenburg), haos (Valkenburg, ... ), Het bein van die hoas is te kort (Valkenburg), hoas (Valkenburg, ... ), vgl. hgd. Hose (=broek).  haos (Valkenburg), n kousen]: kous (Valkenburg) Die kous is helemaal recht, er zitten geen minderingen in het been. [DC 14A (1946)] || Het been van die kous is te kort. [DC 14A (1946)] || Hoe noemt men de kous (de lange beenbedekking van den mensch)? [DC 09 (1940)] || kous [SGV (1914)] || kous, lange beenbekleding [haos, hous, sjtrump [N 24 (1964)] III-1-3
kousenband bindel: bingel (Valkenburg, ... ), hozenbindel: haosebingel (Valkenburg), kousenbindel: kousebingel (Valkenburg) kousenband [N 07 (1961)] || kousenband om het bovenbeen [bendel, binjel haozebendel, ongerbinjel, kousenbendel] [N 24 (1964)] III-1-3
kouter kouter: kǫu̯tǝr (Valkenburg), kouteren: kǫu̯tǝrǝ (Valkenburg) Het lange smalle mes dat (achter de voorschaar) aan de ploegboom is bevestigd en dat bij het ploegen de voor vertikaal afsnijdt. [N 11, 31.I.c; N 11A, 85b; JG 1a + 1b; A 26, 4a; L 1 a-m; L 28, 40; Lu 4, 4a; S 19; monogr.] I-1