32602 |
met compost bestrooien |
drekken:
drɛkǝ (Q101p Valkenburg)
|
Weiland bemesten met compost. Omdat er gras- en onkruidzaden in kunnen zitten, wordt mengmest gewoonlijk niet op akkerland aangewend. [N 11, 22 + 25 add.; N 11A, 38; monogr.]
I-1
|
23632 |
met de collecteschaal rondgaan |
met de schaal rondgaan:
mèt de sjaol rondgaon (Q101p Valkenburg)
|
Collecteren met de open schaal, met de schaal rondgaan. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
34453 |
met de horens stoten, gezegd van de bok |
stoten:
štoǝtǝ (Q101p Valkenburg)
|
[N 19, 75]
I-12
|
34625 |
met de kar achteruit rijden |
terugstoten:
trø̜kštu̯atǝ (Q101p Valkenburg)
|
Voor de voermansroep om het paard achteruit te doen gaan, zie wld I.10 onder het lemma achteruit. [N 17, 95 + 99]
I-13
|
33178 |
met de kruk poten |
inkrukken:
inkrukken (Q101p Valkenburg)
|
[N 12, 12; monogr.]
I-5
|
33863 |
met de poten dicht bijeen staan |
(te) eng staan:
eŋ štōn (Q101p Valkenburg)
|
[N 8, 78a en 78b]
I-9
|
33862 |
met de poten te ver uit elkaar staan |
(te) breed staan:
bręi̯t štōn (Q101p Valkenburg)
|
[N 8, 78b]
I-9
|
33176 |
met de schop poten, kuiltjes maken |
kuilen:
kulǝ (Q101p Valkenburg),
loker maken:
lōkǝr mākǝ (Q101p Valkenburg),
planten:
[planten] (Q101p Valkenburg)
|
Het poten met de hand, in tegenstelling tot het poten met de ploeg, bestaat eigenlijk uit drie handelingen: (a) het graven van een kuiltje met de schop ofwel het steken van een gat in de grond met de kruk; (b) het gooien van een pootaardappel in dat kuiltje; en (c) het weer dichtmaken van het gat. In de vragenlijst zijn de handelingen (a) en (b) apart afgevraagd; maar soms hebben de zegslieden toch met één algemene term geantwoord. Deze algemene termen voor poten staan achter in het lemma bijeen; voor de fonetische documentatie daarvan zij verwezen naar het lemma Poten. [N 12, 14 en 15; monogr.]
I-5
|
33855 |
met de voorpoten harkend over de grond krabben |
klauwen:
klau̯ǝ (Q101p Valkenburg),
scharren:
šārǝ (Q101p Valkenburg)
|
Met de hoeven in de aarde krabben of wroeten. [JG 1a; N 8, 74]
I-9
|
33999 |
met de zweep slaan of geluid geven |
klatsen:
klatšǝ (Q101p Valkenburg),
smikken:
šmekǝ (Q101p Valkenburg)
|
Het slaan met de zweep brengt een knallend geluid voort. Terwijl in de enquête van J. Goossens het werkwoord zwepen in de jaren vijftig enkel voor Achel (L 282) en Hamont (L 286) werd opgetekend, vermeldt de enquête van P. Willems (1885)het nog voor een groot aantal gemeenten uit de beide Limburgen. Zie in dit verband ook ros voor "paard" (WLD I, afl. 9, p. 5). [JG 1a, 1b, 2c; L 8, 141a; Wi 42; monogr.]
I-10
|