33945 |
bellen aan het hoofdstel |
bellen:
bęlǝ (Q101p Valkenburg),
belletjes:
bęlǝkǝs (Q101p Valkenburg),
schellen:
šɛlǝ (Q101p Valkenburg
[(grote bellen)]
)
|
Soms kunnen er aan een hoofdstel bellen bevestigd worden, maar meestal gebeurt dat niet bij boerenpaarden. [N 13, 39]
I-10
|
23951 |
belofte |
belofte:
n belofte (Q101p Valkenburg)
|
Een belofte. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23199 |
beloken pasen |
beloken pasen:
Belaoke Paosje (Q101p Valkenburg),
gebroken pasen:
gebroake Poasje (Q101p Valkenburg)
|
beloken Paschen [SGV (1914)] || De eerste zondag na Pasen, Beloken Pasen, de laatste dag dat men zijn Paasplicht kon vervullen [gebroke Paose, Wiesse Zóndiech]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
21464 |
beloven |
beloven:
belaove (Q101p Valkenburg, ...
Q101p Valkenburg,
Q101p Valkenburg)
|
beloven [gelaove, belaove] [N 96D (1989)]
III-3-1
|
32572 |
bemesten |
mesten:
męstǝ (Q101p Valkenburg)
|
De in dit lemma opgenomen woorden betekenen "mest in het land doen, het land vruchtbaar maken met stalmest". Ze worden doorgaans gebruikt in combinatie met "akker", "(stuk) land" e.d., ook al is dit object - behoudens een enkele uitzondering - bij de onderstaande woordtypen er niet bij vermeld. Voor mesten in de zin van "mest naar het land brengen" en "mest over het land uitspreiden" zie men de lemmata mest uitrijden en mest verspreiden. [JG 1a + 1b; N 11, 14; N 11A, 1; L 1a -m; L 31, 18; S 23; mongr.]
I-1
|
33762 |
benamingen van het paard naar de leeftijd |
aftands paard:
āftɛŋs pē̜rt (Q101p Valkenburg)
|
Namen voor het onderscheid naar de leeftijd zijn talrijk. Specifieke namen treffen wij vooral aan tijdens de ontwikkeling van jong veulen tot paard. Na één jaar is het een jaarling. Wordt het op anderhalve à tweejarige leeftijd voor het eerst met een merrie voor een voertuig gespannen, dan heet het aanspanner of achttienmaander. Zijn de veulens na circa twee jaar volwassen geworden, dan zijn het tweejarigen of twenters. Nadien worden nog weinig specifieke namen volgens de leeftijd gegeven, behalve als de paarden (te) oud geworden zijn: ouder paard (zes tot twaalf jaar), oud paard (dertien jaar en meer). De leeftijd van een paard kan worden vastgesteld aan de hand van het gebit. Als alle vaste snijtanden volledig doorgekomen zijn, heeft het een "volwassen gebit". Vanaf nu wordt de leeftijd bepaald op grond van de veranderingen die zich op het kauwvlak van de ondertanden voltrekken en van de hoek die de ondertanden met deze uit de bovenkaak vormen. Tot achtjarige leeftijd is de ouderdom nauwkeurig vast te stellen; daarna wordt het wat moeilijker en noemt men een paard aftands. [A 32, 11a, 11b, 11c, 11d, 11e en 11f; A 45, 28a; N 8, 5, 15, 20, 62f en 62g; monogr.]
I-9
|
25103 |
benauwd en vochtig weer |
broeierig (weer):
breuierig wèr (Q101p Valkenburg),
brueierig (Q101p Valkenburg),
drukkend (weer):
drökkənt (Q101p Valkenburg),
kwakkelzomer:
kwakkelzomer (Q101p Valkenburg),
lauwe dag:
eine lauuwen daag (Q101p Valkenburg),
zoel (weer):
zeul (Q101p Valkenburg)
|
drukkend warm, gezegd van het weer [zwoel, mof, zoel, flauw, smoel] [N 81 (1980)] || lucht bij vochtig en warm zomerweer [graslucht] [N 22 (1963)] || warm, benauwd en vochtig weer (in de zomer) [bederfelijk, voos, smoel, zoel, zuul, broejerig, luimerig, mottig, moddelwarm, zomig] [N 22 (1963)] || zwoele [een ~ dag] [SGV (1914)]
III-4-4
|
17672 |
benen (spotnamen) |
billenwagen:
billewaage (Q101p Valkenburg),
flinke stompels:
??
fluike sjtumpele onder de prəbak (Q101p Valkenburg),
poten:
krom poite (Q101p Valkenburg, ...
Q101p Valkenburg),
peuut (Q101p Valkenburg),
scheif peuut (Q101p Valkenburg, ...
Q101p Valkenburg),
prengelen:
WNT: prengel (I), I) Als naam v.e. vw. Dikke stok, knuppel.
prengele (Q101p Valkenburg),
stempels:
flinke sjtempele (Q101p Valkenburg),
stokken:
stekken (Q101p Valkenburg),
stompels:
sjtumpele (Q101p Valkenburg),
stumpele (Q101p Valkenburg),
stümpele (Q101p Valkenburg),
??
fluike sjtumpele onder de prəbak (Q101p Valkenburg, ...
Q101p Valkenburg)
|
benen: met stevige benen [hij is gestapeleerd] [N 10 (1961)] || benen: spotbenamingen [billewaage, pikkels, stekken] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17860 |
bengelen |
bengelen:
bungele (Q101p Valkenburg)
|
Bengelen: heen en weer slingeren (bammelen, bommelen, bengelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
30190 |
bepleisteren |
met leem plakken:
met lęjm plakǝ (Q101p Valkenburg)
|
De gevlochten vulling van een vak of wand met leemspecie bestrijken. In L 320a gebeurde het 'bezetten' met leem, kalk en haren die door de kapper bijeengespaard waren. Het aanbrengen van de leem werd in Q 121 door de 'leemklener' ('lēmklęǝnǝr') gedaan, in Q 96a en Q 96c door de 'plakker' ('pl'kǝr'). Zie voor het woordtype '(be)klenen' ook RhWb IV, kol. 705 s.v. 'klennen ii': ø̄Lehm in die Gefachwand schmieren, plästern.ø̄ Het woordtype 'spervelen' (Q 30) is een afleiding van het woord 'spervel', de benaming voor een rechthoekig plankje met aan de onderzijde een handvat dat wordt gebruikt bij het bepleisteren van muren. Zie ook het lemma 'Speciebord'. [S 21; L 1a-m; N 4A, 53h; N F, 56d; N 31, 45c; monogr.]
II-9
|