24042 |
neomist |
neomist (<gr.):
`nne neomis (Q101p Valkenburg)
|
Een pas gewijde priester, Neomist. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
32853 |
nerf van de weide |
gras:
[gras] (Q101p Valkenburg)
|
Begroeide bovenlaag van wei- of hooiland; grasmat, graslaag. Zie ook de lemma''s ''nerf van de akker'' en ''groes'', ''met gras begroeide grond'' in de aflevering over de Landerijen. Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) ''gras'' het lemma ''gras''. [N 14, 51; N 18, 12 add.; monogr.]
I-3
|
24717 |
nerf van een blad |
nerf:
nerf (Q101p Valkenburg, ...
Q101p Valkenburg)
|
De aders van een blad die als ribben zichtbaar zijn en uitgaan van de steel (nerf, rib). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24215 |
nest |
nest:
nes (Q101p Valkenburg),
nès (Q101p Valkenburg),
nèster (Q101p Valkenburg),
nestje:
dim.
neske (Q101p Valkenburg, ...
Q101p Valkenburg)
|
nest [SGV (1914)] || nesten (mv.) [SGV (1914)]
III-4-1
|
24435 |
nest, hoeveelheid jongen |
nest:
nès (Q101p Valkenburg)
|
Hoe noemt u de hoeveelheid jongen die een dier in één keer heeft (nest) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
24216 |
nestelen |
bouwen:
boewe (Q101p Valkenburg)
|
een nestje maken, gezegd van vogels (timmeren, vuren, bouwen) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
24218 |
nestverlater |
vlug:
vlök (Q101p Valkenburg),
volgroeid, zelfstandig, v vogels
vluk (Q101p Valkenburg)
|
op het punt staan om het nest te verlaten, gezegd van jonge volgels (vlug) [N 83 (1981)] || vluk, op t punt staan uit te vliegen
III-4-1
|
28782 |
neteldoek |
neteldoek:
nētǝldōk (Q101p Valkenburg)
|
Oorspronkelijk uit netelgaren, later van licht katoen of mousseline vervaardigd los weefsel in effen binding (Van Dale, pag. 1812). De woordtypen zaandoek, kaasdoek en biestdoek duiden erop dat neteldoek ook gebruikt wordt om melk door te zeven, terwijl berendoek wijst op het feit dat neteldoek dienst kan doen als persdoek bij de bereiding van bessensap. Neteldoek wordt ook gebruikt om kwark te maken. [N 62, 83; N 62,82; N 62, 98; MW; Wi 11; monogr.]
II-7
|
17608 |
neus |
neus:
naas (Q101p Valkenburg, ...
Q101p Valkenburg,
Q101p Valkenburg,
Q101p Valkenburg,
Q101p Valkenburg,
Q101p Valkenburg)
|
neus [DC 01 (1931)], [N 10 (1961)], [SGV (1914)]
III-1-1
|
17609 |
neus (spotnamen) |
fok:
fok (Q101p Valkenburg),
fokkerd:
fokkert (Q101p Valkenburg),
gevel:
geevel (Q101p Valkenburg),
gevel (Q101p Valkenburg),
jodenneus:
juudenaas (Q101p Valkenburg),
snuits:
schnoets (Q101p Valkenburg),
tul:
kort
tuul (Q101p Valkenburg)
|
neus [DC 01 (1931)] || neus: spotbenamingen [snoet, snotkoker, fok, fokker, kokker, domphoren, gevel, foemp] [N 10 (1961)]
III-1-1
|