e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Valkenburg

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
nijptang pitstang: petštaŋ (Valkenburg) In dit lemma zijn de benamingen opgenomen voor tangen van diverse vorm en grootte die vooral dienen om spijkers uit trekken, maar vaak ook gebruikt worden om draadnagels of metaaldraad af te knippen. Zie ook afb. 144. Uit het Leuvens materiaal L B2, 228-229 blijkt, dat het woordtype trektang vooral de benaming is voor een vrij grote tang waarmee spijkers kunnen worden uitgetrokken. [N 33, 180; N 64, 47b; L B2, 228-229; monogr.; div.] II-11
niknak niknak: niknak (Valkenburg) Koekjes in de vorm van speelgoedfiguurtjes, voor kinderen (niknak?) [N 16 (1962)] III-2-3
niks waard niks waard: (lang).  wêrd (Valkenburg) waard (dat is niets ~) [SGV (1914)] III-3-1
nippen pitsen: pĭĕtsjə (Valkenburg) Hoe noemt U: Met kleine beetjes drinken (pisen) [N 80 (1980)] III-2-3
noemen heten: heische (Valkenburg, ... ), noemen: neume (Valkenburg, ... ), neumen (Valkenburg), zeggen: zekke (Valkenburg) noemen, een naam geven [DC 03 (1934)] III-2-2
nog in het ei zittend kipje bevrucht ei: bǝvrø̜x ęi̯ (Valkenburg) [N 19, 40a] I-12
nok vorst: vērš (Valkenburg), vorstboom: vērš˱bǫwm (Valkenburg) De bovenste liggende balk in het dakgebint waartegen de kepers rusten. De nokgording heeft doorgaans een doorsnede van 9,5 x 9,5 cm. Onder nok of vorst verstaat men ook dikwijls het hoogst gelegen gedeelte van een dak, de dakbedekking inbegrepen. Zie ook het lemma 'ruiter' en afb. 49j en 85. [S 41; N 32, 43d; N 54, 161; L 8, 66a; L 12, 9; L B1, 169; monogr.; div.; Vld.] II-9
nooddoop nooddoop: nne noadduip (Valkenburg) Een nooddoop, gadoop, geedoop [jieëdoof]. [N 96D (1989)] III-3-3
noodklok noodklok: noadklok (Valkenburg) De noodklok, brandklok, alarmklok. [N 96A (1989)] III-3-3
noors verband, kettingverband kettingverband: kęteŋvǝrbant (Valkenburg) Metselverband dat doorgaans wordt toegepast bij halfsteensmuren, maar dat ook bruikbaar is bij steensmuren. Zie ook afb. 36. Het verband is als volgt opgebouwd: eerste laag: kop, kop, strek, strek, kop, strek; tweede laag: drieklezoor, strek, kop, strek, strek; derde laag: kop, kop, strek, strek, kop, strek, enz. (Westra, pag. 15/16). De volgorde van de verschillende lagen kan variëren. [N 31, 24f; monogr.; N 31, 24e] II-9