30857 |
nijptang |
pitstang:
petštaŋ (Q101p Valkenburg)
|
In dit lemma zijn de benamingen opgenomen voor tangen van diverse vorm en grootte die vooral dienen om spijkers uit trekken, maar vaak ook gebruikt worden om draadnagels of metaaldraad af te knippen. Zie ook afb. 144. Uit het Leuvens materiaal L B2, 228-229 blijkt, dat het woordtype trektang vooral de benaming is voor een vrij grote tang waarmee spijkers kunnen worden uitgetrokken. [N 33, 180; N 64, 47b; L B2, 228-229; monogr.; div.]
II-11
|
20752 |
niknak |
niknak:
niknak (Q101p Valkenburg)
|
Koekjes in de vorm van speelgoedfiguurtjes, voor kinderen (niknak?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
21401 |
niks waard |
niks waard:
(lang).
wêrd (Q101p Valkenburg)
|
waard (dat is niets ~) [SGV (1914)]
III-3-1
|
20504 |
nippen |
pitsen:
pĭĕtsjə (Q101p Valkenburg)
|
Hoe noemt U: Met kleine beetjes drinken (pisen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20401 |
noemen |
heten:
heische (Q101p Valkenburg, ...
Q101p Valkenburg),
noemen:
neume (Q101p Valkenburg, ...
Q101p Valkenburg,
Q101p Valkenburg,
Q101p Valkenburg),
neumen (Q101p Valkenburg),
zeggen:
zekke (Q101p Valkenburg)
|
noemen, een naam geven [DC 03 (1934)]
III-2-2
|
34478 |
nog in het ei zittend kipje |
bevrucht ei:
bǝvrø̜x ęi̯ (Q101p Valkenburg)
|
[N 19, 40a]
I-12
|
30213 |
nok |
vorst:
vērš (Q101p Valkenburg),
vorstboom:
vērš˱bǫwm (Q101p Valkenburg)
|
De bovenste liggende balk in het dakgebint waartegen de kepers rusten. De nokgording heeft doorgaans een doorsnede van 9,5 x 9,5 cm. Onder nok of vorst verstaat men ook dikwijls het hoogst gelegen gedeelte van een dak, de dakbedekking inbegrepen. Zie ook het lemma 'ruiter' en afb. 49j en 85. [S 41; N 32, 43d; N 54, 161; L 8, 66a; L 12, 9; L B1, 169; monogr.; div.; Vld.]
II-9
|
24007 |
nooddoop |
nooddoop:
nne noadduip (Q101p Valkenburg)
|
Een nooddoop, gadoop, geedoop [jieëdoof]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23458 |
noodklok |
noodklok:
noadklok (Q101p Valkenburg)
|
De noodklok, brandklok, alarmklok. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
30131 |
noors verband, kettingverband |
kettingverband:
kęteŋvǝrbant (Q101p Valkenburg)
|
Metselverband dat doorgaans wordt toegepast bij halfsteensmuren, maar dat ook bruikbaar is bij steensmuren. Zie ook afb. 36. Het verband is als volgt opgebouwd: eerste laag: kop, kop, strek, strek, kop, strek; tweede laag: drieklezoor, strek, kop, strek, strek; derde laag: kop, kop, strek, strek, kop, strek, enz. (Westra, pag. 15/16). De volgorde van de verschillende lagen kan variëren. [N 31, 24f; monogr.; N 31, 24e]
II-9
|