18589 |
overall |
overall (eng.):
euveral (Q101p Valkenburg)
|
overall, werkpak uit één stuk [N 23 (1964)]
III-1-3
|
32797 |
overdwars eggen |
dwars [eggen]:
dwērš (Q101p Valkenburg)
|
Men egt een akker in de breedte om de ploegvoren te breken of om hem van onkruid te zuiveren. Meestal wordt de akker daarna ook nog eens in lengte geëgd. In de betrokken woordtypen hieronder verschijnen dwars, wars e.d. steeds met a als klinker, ook al beantwoordt aan de meeste dialectvarianten veeleer een type met e (dwers e.d.) of ee (dweers e.d.). Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting op het lemma ''eggen''.' [JG 1a + 1b + 1c + 2c; N 11, 84b; N 11A, 176d + 189d; monogr.]
I-2
|
33817 |
overgevoelig paard |
(een) zure:
zūrǝ (Q101p Valkenburg),
janker:
jaŋkǝr (Q101p Valkenburg),
kweker:
kwē̜kǝr (Q101p Valkenburg)
|
Paard dat bij het zien van mensen geluiden en bewegingen maakt, maar zonder kwaadaardigheid. [N 8, 94e]
I-9
|
19465 |
overgordijn |
gordijn:
gərdīn (Q101p Valkenburg)
|
gordijn
III-2-1
|
20212 |
overgrootvader |
oudpa:
auba (Q101p Valkenburg)
|
grootvader, overgrootvader
III-2-2
|
28997 |
overhandsen, omslingeren |
overwerpen:
ø̄vǝrwɛrpǝ (Q101p Valkenburg)
|
Overhandsen is bij elke steek de draad over de zoom toehalen, terwijl omslingeren het rafelen moet voorkomen. Voor overhandsen en omslingeren wordt wel dezelfde steek gebruikt, maar er zijn toch verschillen. Bij overhandsen is er sprake van twee lagen of twee stukken stof, bij omslingeren is er slechts sprake van één stuk stof; bij overhandsen is er sprake van het aan elkaar bevestigen van twee delen, bij omslingeren van beveiligen van de stofrand tegen uitrafelen. Beide begrippen zijn in dit lemma ondergebracht. [N 59, 66; N 59, 65; N 59, 67; N 62, 15a; N 62, 15b; N 62, 15c; Gi 1.IV, 30]
II-7
|
18695 |
overhemd |
overhemd:
ewverhumme (Q101p Valkenburg)
|
overhemd [ingels hemd, sporthemd, frontj] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33899 |
overhoef |
form:
fǫrǝm (Q101p Valkenburg)
|
Verdikking van het kroonbeen boven de hoef. De knobbels op de kroonrand kunnen het gevolg zijn van eigen kroonbetrappeling, verstuiking en misstappen op een oneffen boden, of door betrappeling van andere paarden, vooral bij het draaien op het veld. Als deze beenwoekering groot van omvang is, wordt het kroongewricht stijf en gaat het paard kreupel. Zie afbeelding 14. [N 8, 90m]
I-9
|
32799 |
overhoeks eggen |
overkant [eggen]:
ø̄vǝrkant (Q101p Valkenburg)
|
Manier van eggen waarbij men met de eg schuin over de akker gaat. Men kan schuin in de lengterichting of schuin in de breedterichting eggen. Zie afb. 71. Nadat men een akker overhoeks geëgd heeft (om onkruid te bestrijden of om de grond gelijk te trekken), egt men hem gewoonlijk in de lengte af. Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting bij het lemma ¬¥eggen¬¥. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; N 11, 84c; N 11A, 177c; div.; monogr.]
I-2
|
23076 |
overige kegeltermen |
klats:
1. Klap.
klats (Q101p Valkenburg),
knobelen:
knobele (Q101p Valkenburg)
|
2. Ongeldige worp bij het kegelspel. || Spelen op de kegeltafel.
III-3-2
|