24975 |
rechtop |
rechtop:
reg op (Q101p Valkenburg)
|
steil [SGV (1914)]
III-4-4
|
17616 |
rechtstaande oren |
ezelsoren:
eezelsoire (Q101p Valkenburg),
ezelsoĭre (Q101p Valkenburg),
fiksoren:
fiksouren (Q101p Valkenburg),
flaporen:
flapoĭre (Q101p Valkenburg)
|
oor: rechtstaande oren [fikoorkes] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
24082 |
rector |
rector (lat.):
nne rektor (Q101p Valkenburg)
|
Een rector, de geestelijk leider van een klooster of gesticht. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
25083 |
reeks, rij |
rij:
rie (Q101p Valkenburg)
|
rij [SGV (1914)]
III-4-4
|
32868 |
reepje overschietend gras |
(een) baard laten staan:
bārt lǭtǝ štōn (Q101p Valkenburg)
|
Soms blijft er bij het maaien een reepje gras staan omdat men de slag met de zeis iets te ver neemt. De zegslieden hebben dit verschijnsel zowel door een zelfstandig naamwoord (zoals zwaaibalk of baard) benoemd, als ook door een werkwoordelijke uitdrukking, waarin een dergelijk zelfstandig naamwoord voorkomt (zoals een baard maaien of een baard laten staan), en tenslotte ook door een op zichzelf staand werkwoord of werkwoordelijke uitdrukking (zoals te breed pakken of te wijd grijpen). Al deze opgaven zijn in dit lemma ondergebracht. [N 14, 96]
I-3
|
25171 |
regen (alg.) |
regen:
réége (Q101p Valkenburg)
|
regen in het algemeen [rengel, majem] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25181 |
regenboog |
regenboog:
regeboag (Q101p Valkenburg)
|
regenboog [weerteken] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25238 |
regenbuitje |
fiezelbuitje:
vieselbeutje (Q101p Valkenburg)
|
licht regenbuitje [smeer, bui, stoes, getsbui, bies, zauwke] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25183 |
regenen (alg.) |
regenen:
regene (Q101p Valkenburg)
|
regenen [sausen, majemen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
18554 |
regenjas |
regenjas:
regejas (Q101p Valkenburg, ...
Q101p Valkenburg)
|
damesregenmantel [N 23 (1964)] || regenjas [rusjer, ploensent] [N 23 (1964)]
III-1-3
|