21597 |
rijke lieden |
groot volk:
grouët volk (Q101p Valkenburg)
|
Rijke lieden [ZND 30 (1939)]
III-3-1
|
21609 |
rijksdaalder |
twee vijftig:
twèi fieftig (Q101p Valkenburg)
|
rijksdaalder, een ~ [vijftiger, knaak, ploegrol?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21474 |
rijkswachter |
marechaussee (<fr.):
Van af de elfde eeuw werd in Frankrijk de zorg voor de inwendige rust toevertrouwd aan eene afdeeling der ruiterij onder bevel van een maréchal. Naar hun hoofdman werd deze ruiterij maréchaussée genoemd.
marchesee (Q101p Valkenburg)
|
Maréchaussée.
III-3-1
|
20816 |
rijp |
rijp:
rīēp (Q101p Valkenburg)
|
rijp [RND]
III-2-3
|
25187 |
rijp vormen, rijpen |
vriezen:
vreeze (Q101p Valkenburg)
|
vriezen zodanig dat zich rijm op de bomen vormt [rouwvorsten, rijmen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25186 |
rijp, rijmx |
rijm:
rieme (Q101p Valkenburg),
rijp:
riep (Q101p Valkenburg),
rouwvrost:
roevros (Q101p Valkenburg, ...
Q101p Valkenburg,
Q101p Valkenburg)
|
rijm (op boomen) [SGV (1914)] || rijm, bevroren dauw of nevel die zich afzet op de takken [waterrijm, roevros] [N 22 (1963)] || rijm, rijp, bevroren dauw of mist || rijp, rijm [DC 48 (1973)]
III-4-4
|
33509 |
rijshout, bonenstaak |
boongard:
boingèèrd (Q101p Valkenburg),
gaaspel:
gaaspel (Q101p Valkenburg),
rijs:
ries (Q101p Valkenburg),
rieser (Q101p Valkenburg),
riezer (Q101p Valkenburg, ...
Q101p Valkenburg),
vreerijs:
(mndl. vrijden, vreden = beschutten). (de caducée van Mercurius is eveneens een vredeteken)
vreeries (Q101p Valkenburg)
|
dun takje rijshout || Erwtenrijzers, twijgen waartegen bepaalde erwten groeien [N P (1966)], [SGV (1914)] || rijs [SGV (1914)] || rijs of twijg op een akker, ten teken dat hij niet betreden mag worden || rijzen (mv.) [SGV (1914)]
I-7
|
20603 |
rijstebrij |
rijstebrij:
riestebrie (Q101p Valkenburg),
rijstepap:
Eigen phonetische
riestəpap (Q101p Valkenburg)
|
Rijstebrij (pötjesbulling?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20737 |
rijstevlaai |
rijstevla:
riestevla (Q101p Valkenburg),
Eigen phonetische
riestəvlaa (Q101p Valkenburg)
|
Vla bedekt met spijs van rijst [N 16 (1962)]
III-2-3
|
34643 |
rijtuig |
rijtuig:
ritȳx (Q101p Valkenburg),
voiture:
vatȳr (Q101p Valkenburg),
wagel:
wāgǝl (Q101p Valkenburg)
|
Personenvoertuig, waarbij niet de huifkar bedoeld wordt. Gezien het feit dat het hier om zaken gaat die reeds lang verdwenen zijn, is de verwarring rond de dialecttermen groot. Dit lemma is samengesteld uit de antwoorden op algemene vragen als "hoe noemt u een tweewielig rijtuig" die geen betrekking hebben op een specifieke soort. Ook de meer algemene antwoorden die in N 101 bij de vragen naar bepaalde soorten rijtuigen opgegeven werden, zijn hier verwerkt. De veel voorkomende opgaven "koets" en "sjees", de bekendste vier- en tweewielige rijtuigen, zijn in de betreffende lemmata opgenomen. [N 101, 1-14; N G 51; L 1 a-m; L 28, 24; L 36, 70; LA 288; S 18, 30; Wi 16; monogr]
I-13
|