25088 |
roest |
roest:
ros (Q101p Valkenburg, ...
Q101p Valkenburg)
|
roest [SGV (1914)] || roest, rood- of bruingele bedekking die aan de oppervlakte van ijzer en staal ontstaat door verbinding met zuurstof, vooral in een vochtige omgeving [roester] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25084 |
roesten |
roesten:
rosse (Q101p Valkenburg)
|
roesten [SGV (1914)]
III-4-4
|
19410 |
roet |
raam:
raom (Q101p Valkenburg)
|
roet aan een ketel
III-2-1
|
21095 |
rog |
rog:
rog (Q101p Valkenburg)
|
Hoe noemt u de rog: een kraakbeenvis met een afgeplat schijfvormig lichaam. Het voorste deel van het lichaam (romp en borstvinnen) vormt een ronde tot vierkante schijf. Het lichaam eindigt in een lange dunne staart. De staart draagt twee rugvinnen. Aan de [N 83 (1981)]
III-2-3
|
32976 |
rogge |
koren:
[koren] (Q101p Valkenburg),
rog(ge):
rǫgǝ (Q101p Valkenburg)
|
Secale cereale L. Tot in de jaren vijftig het meest geteelde graangewas in Limburg, met uitzondering van Haspengouw, waar tarwe de meest verbouwde graansoort was. Men zaait ongeveer 170 kg rogge per hectare. Het koren-gebied in dit lemma wijkt aanzienlijk af van dat in het lemma ''graan, koren'' (1.2.1); vergelijk de kaarten die bij de lemma''s getekend zijn. Zie voor de benaming koren en voor de fonetische documentatie van het woord [koren] in het gebied waar ''koren'' zowel de algemene benaming alsook de benaming van de rogge is, het lemma ''graan, koren'' (1.2.1). Zie afbeelding 1, a. [JG 1a, 1b; L 34, 55b; L lijst graangewassen, 6; S 30; Wi 52; monogr.; add. uit N 15, 1a]
I-4
|
20760 |
roggebrood |
pompernikkel:
Eigen phonetische
pompərniekəl (Q101p Valkenburg),
pompernikkel: uit het duits
pompernikkel (Q101p Valkenburg),
roggeltje:
ruggelke (Q101p Valkenburg),
zwart brood:
zjwar bròd (Q101p Valkenburg)
|
brood van tarwezemelen || Kent uw dialect het woord pompernikkel = bepaald soort roggebrood. A.u.b. ook de dialectvorm van uw plaats opgeven en eventueel de betekenis toelichten. [N 16 (1962)] || roggebrood [DC 35 (1963)]
III-2-3
|
20674 |
roggemeelpap |
prol:
prol (Q101p Valkenburg)
|
Pap van roggemeel (prol?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
18314 |
rok als bovenkledingstuk |
overrok:
euverrok (Q101p Valkenburg)
|
rok als bovenkledingstuk [aoverrok, bovenrok, booveschort] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18320 |
rok van grove stof |
teertesrok:
[Fr. tiretaine]
teertesrok (Q101p Valkenburg)
|
boerinnerok van teertei, i.e. wollenweefsel, gewoonlijk tweekleurig gestreept.
III-1-3
|
18284 |
rok: algemeen |
rok:
rok (Q101p Valkenburg, ...
Q101p Valkenburg),
(vrouwelijk).
rok (Q101p Valkenburg),
schoot:
Misschien uit schort en verworpen -r (Heerlen).
schot (Q101p Valkenburg),
slipjas:
(mannelijk).
sjlipjas (Q101p Valkenburg)
|
Hoe noemt U in het algemeen een rok? [N 62 (1973)] || rok [SGV (1914)] || vrouwenrok || vrouwenrok, kledingstuk dat van het middel af naar beneden hangt [rok, schort, schot, malbeusj] [N 24 (1964)]
III-1-3
|