34596 |
rongen |
klamstekken:
klamstɛkǝn (Q101p Valkenburg),
rongen:
roŋǝ (Q101p Valkenburg),
ronnen:
rǫnǝ (Q101p Valkenburg),
(enkelv)
rǫn (Q101p Valkenburg),
tromp:
(enkelv)
tromp (Q101p Valkenburg),
trompselstek:
trømpsǝlštɛk (Q101p Valkenburg)
|
Twee tot acht houten of ijzeren spijlen die op de kar of wagen staan ter versteviging en/of ondersteuning van de zijwand (zowel -plank als -ladder). De rongen zitten bij de wagen in de rongblokken, terwijl ze bij de kar door middel van rongkrammen bevestigd zijn aan de onderzijde van de draagbalken van de karbak. [N 17, 12c + 31 + 44g + add; N G, 60d; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; Lu 4, 3a]
I-13
|
34599 |
rongogen |
rongogen:
roŋǫu̯gǝ (Q101p Valkenburg)
|
Metalen krammen waarin de rongen gestoken werden om ze aan de draagbalk van de bak te bevestigen. [N 17, 32; N G, 60e; monogr]
I-13
|
33810 |
roodbont paard |
koepaard:
kōpē̜rt (Q101p Valkenburg)
|
Bruin paard, rood-wit gevlekt als een koe. [N 8, 63d, 63e en 63g]
I-9
|
24237 |
roodborstje |
roderborstje:
rŏderbursjke (Q101p Valkenburg)
|
roodborst (14 bekend genoeg vanwege de rode borst [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24238 |
roodborsttapuit |
tapuit:
tappuut (Q101p Valkenburg),
tapūūt (Q101p Valkenburg),
wijntapje:
wientépke (Q101p Valkenburg)
|
roodborsttapuit || roodborsttapuit (12,5 rode borst; zomervogel; overal op het veld waar het wat ruig is; zit meestal op paaltje of draad; verborgen nest in greppel; roep [fiet-krt-krt] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
18043 |
roodvonk |
roodvonk:
roatvonk (Q101p Valkenburg)
|
Roodvonk: epidemische, zeer besmettelijke ziekte waarbij het lichaam overdekt wordt met rode vlekken (roodjong, plan, St. Antonisvuur). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18048 |
roof(je) (korst op een wonde) |
korst(je):
keurske (Q101p Valkenburg),
roof(je):
rouf (Q101p Valkenburg),
röfke (Q101p Valkenburg),
schurft:
schürf (Q101p Valkenburg),
sjurref (Q101p Valkenburg),
sjörref (Q101p Valkenburg)
|
Een roofje (korstje) op een wond. [DC 14 (1946)] || roof, korst [SGV (1914)]
III-1-2
|
24239 |
roofvogel, algemeen |
stootvogel:
sjtoatvogel (Q101p Valkenburg)
|
een roofvogel (klamper) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
33204 |
rooien met de ploeg |
uitdoen met de ploeg:
[uitdoen] mɛt dǝ plōx (Q101p Valkenburg)
|
Rooien met een werktuig dat door een paard of een trekker getrokken wordt. Vergelijk de opmerking van J.Goossens bij zijn enquête-materiaal: "Tegenwoordig rooit men ook aardappelen met de ploeg. Dit is niet zo moeilijk omdat de aardappelen in ɛbalkenɛ groeien nadat ze aangeaard zijn. Voor de fonetische documentatie van uitdoen, zie het lemma Rooien, Algemeen. [N 12, 17; JG 1a; monogr.; add. uit N 12, 18]
I-5
|
33203 |
rooien met de schop of de riek, uitsteken |
steken:
štēkǝ (Q101p Valkenburg)
|
Aardappelen uit de grond halen met handgereedschap: met de riek of de schop, met de vork of de haak. Vergelijk ook de volkskundige kaart 21 over het gebruik van gereedschap om te rooien. De riek (zie de lemmaɛs Aardappelriek en Riek Om Te Rooien) is wel het meest gebruikte gereedschap om te rooien. Daarmee wordt dan in één beweging geschud en het kruid of loof dat na het schudden aan de riek blijft hangen opzij gelegd. Als men met de schop rooit wordt de hele kluit uit de grond gehaald en later geschud. Ook hier zijn alleen de opgaven opgenomen voor zover deze afwijkend zijn van de opgave voor "rooien, algemeen". Voor uitweiden vergelijk geweide, gewei "ingewand" en du. weiden "ingewanden weghalen bij een geslacht dier". Voor de fonetische documentatie van uitdoen, zie het lemma Rooien, Algemeen. [JG 1a, 1b, 1c; monogr.; add. uit N 12, 18; A 23, 17d3; Lu 1, 17d3]
I-5
|