e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Valkenburg

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
scheur scheur: šø̜̄r (Valkenburg) Scheur in een kledingstuk. Zie wat betreft het woordtype vijf de toelichting bij het lemma ɛwinkelhaakɛ.' [N 59, 192a; N 62, 43b] II-7
scheut afzitsel: āf˱zitsǝl (Valkenburg), kiem: kim (Valkenburg), scheut: šø̄t (Valkenburg) Uitspruitsel van een plant, inzonderheid de aardappel. Vaak is er een meervoud gevraagd of opgegeven; vaak ook zijn de enkelvoudsvormen gelijk aan de meervoudsvormen. Alleen wanneer uitdrukkelijk de meervoudsvormen werden gevraagd en opgegeven, zijn deze ook hier opgenomen. Bij de verkleinwoorden onder het type scheutje is het ondoorzichtig of het om het grondwoord scheut of schot gaat. Kien moet begrepen worden als een contaminatie van kiem (voor de klinker) en kijn (voor de slotmedeklinker). Zie ook het lemma Uitlopers Van Kuilaardappelen. [N M, 16a; JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 1u, 120; L B2, 282; S 17; S 31; monogr.; add. uit L 30, 39; S 22] I-5
schiefelbeen schiefelbeentjes: šifǝlbęi̯ntšǝs (Valkenburg) Schiefels zijn harde beenwoekeringen aan het het pijpbeen, bij jonge paarden meestal aan het voorbeen onder de knie, als gevolg van bepaalde spanningen, stoten, strijken e.d. Als deze afwijking het kniegewricht of de buigpezen verhindert goed te functioneren, kan ze een peesontsteking veroorzaken, met chronische kreupelheid als gevolg, wat zelden voorkomt. De beenvorming blijft evenwel. Zie afbeelding 22. [N 8, 32.6, 32.14, 90d en 90e; monogr.] I-9
schieten schieten: sjeete (Valkenburg) schieten [SGV (1914)] III-3-1
schieter ankerplaat: aŋkǝrplāt (Valkenburg) Dat deel van het anker dat aan de buitenkant van de muur zichtbaar is. In L 321 kon de schieter in allerlei modellen uitgevoerd zijn. Zo kende men schieters in de vorm van een X, een S en een T. ook werd gebruik gemaakt van gevelijzers die waren gevormd als een hoefijzer. Zie ook afb. 72. [N 31, 38a; N 54, 124b; monogr.] II-9
schietgebed(je) schietgebedje: e sjeetgebedsje (Valkenburg) Een schietgebed(je), stootgebed. [N 96B (1989)] III-3-3
schietgebedjes doen schietgebedjes doen: e sjeetgebedsje doon (Valkenburg) Schietgebedjes doen [kreppelen?]. [N 96B (1989)] III-3-3
schijf braadspek spekbraai: spekbrao (Valkenburg), Eigen phonetische  spekbrao (Valkenburg) Stuk gebraden spek (spekbraoj, braoj?) [N 16 (1962)] III-2-3
schijnheilig schijnheilig: sjienhèllig (Valkenburg) Schijnheilig [schienhèllig]. [N 96D (1989)] III-3-3
schijveneg, vleugeleg schijf[eg]: šīf˱[eg] (Valkenburg) Een schijveneg is eigenlijk geen eg in de oorspronkelijke zin van het woord. Het is een dooreen tractor of door twee paarden getrokken werktuig, dat in wezen bestaat uit een aantal schotelvormige schijven, verdeeld over twee assen die met elkaar een verstelbare stompe hoek vormen. Zie afb. 65. Doordat de schijven schuin staan ten opzichte van de trekrichting, snijden ze met hun randen wringend door de grond. De grond wordt zo losgemaakt en verkruimeld. In dit lemma zijn ook termen opgenomen die verkregen werden door de woordvraag vleugeleg. Dat schijnt een op de schijveneg gelijkend werktuig te zijn, dat in plaats van geheel ronde, sterk gekartelde schijven ("schotels met happen eruit") heeft. Zie afb. 66. Hoe ''eg'' en ''eg'' moeten worden opgevat, is aangegeven in het lemma ''eg''. Voor het variantgedeelte ''wel'' zie men het lemma ''landrol''. [N 11, 72f + h; N 11A, 153 + 169d + h; N J, 10; A 13, 16b; div.; monogr.] I-2