33496 |
schil van een vrucht |
schil:
sjèl (Q101p Valkenburg, ...
Q101p Valkenburg,
Q101p Valkenburg)
|
De zachte huid van een vrucht (schil, schel, pel). [N 82 (1981)] || schil [SGV (1914)]
I-7
|
30569 |
schilder |
schilder:
šeldǝr (Q101p Valkenburg)
|
Iemand die van schilderen zijn beroep maakt. Bij het 'technisch schilderen', het bedekken van oppervlakten met verf ter conservering en kleurgeving, onderscheidt men de huis-, decoratie- en rijtuigschilder. In L 210 plaatste de huisschilder bij de bouw van een nieuw huis ook de ruiten. [Wi 51; L 44, 21b; N 67, 98a; monogr.]
II-9
|
30702 |
schilderen, verven |
aanstrijken:
ānštrīkǝ (Q101p Valkenburg),
verven:
vɛrvǝ (Q101p Valkenburg)
|
Het oppervlak van voorwerpen ter conservering en kleurgeving bedekken met verf. [S 39; N 67, 64a; monogr.]
II-9
|
19765 |
schilderij |
schild:
schild (Q101p Valkenburg),
schilderij:
ein sjoàn sjilderei (Q101p Valkenburg),
sjilderie (Q101p Valkenburg),
Karte 38.
schilderij (Q101p Valkenburg)
|
Gemälde. || schilderij [SGV (1914)] || schoone [een ~ schilderij] [SGV (1914)]
III-2-1, III-3-2
|
19532 |
schilmesje, aardappelmesje |
schilmetsje:
schjelmetske (Q101p Valkenburg)
|
mes waarmee aardappelen worden geschild [N 20 (zj)]
III-2-1
|
21086 |
schimmel |
schimmel:
šømǝl (Q101p Valkenburg)
|
Paard met een geheel of overheersend witte of grijsachtige vacht. Naarmate de leeftijd vordert, neemt het wit toe; schimmels worden niet geboren, ze ontstaan mettertijd. De vosschimmel is wit met rode of bruinachtige vlekken. [JG 1a, 1b; N 8, 63a en 63b; S 31]
I-9
|
24491 |
schimmel (plantje) |
schimmel:
sjummel (Q101p Valkenburg)
|
schimmel (plant) [SGV (1914)]
III-4-3
|
21244 |
schip |
schip:
sjeep (Q101p Valkenburg, ...
Q101p Valkenburg),
šēp (Q101p Valkenburg)
|
schip [RND], [SGV (1914)] || schip; de kapitein van het schip .... vroeger nog matroos geweest. [DC 45 (1970)]
III-3-1
|
21248 |
schipper |
schipper:
šipər (Q101p Valkenburg)
|
schipper [RND]
III-3-1
|
32855 |
schitbossen |
zuurgras:
zūrgrās (Q101p Valkenburg)
|
Bossen van welig opschietend gras in de weide, op plaatsen waar koedrek heeft gelegen. De koeien laten deze bossen vaak staan; ze worden dan later in het seizoen afgemaaid. Overal is het meervoud opgenomen; behalve waar uitdrukkelijk anderszins aangegeven. [N 14, 85; N 14, 123 add.; monogr.]
I-3
|