17870 |
slaan |
houwen:
bond ɛn blaouw gəhaouwə (Q101p Valkenburg),
hauwe (Q101p Valkenburg),
houw dich um `n oire (Q101p Valkenburg),
houw dich um dien ooren (Q101p Valkenburg),
houwe (Q101p Valkenburg),
houwen (Q101p Valkenburg),
slaan:
chlaon (Q101p Valkenburg),
schlaon dig um dien oire (Q101p Valkenburg),
sjloan (Q101p Valkenburg)
|
bont en blauw geslagen [RND] || ik sla je (met de potlepel) om je oren [DC 03 (1934)] || slaan [DC 02 (1932)], [SGV (1914)]
III-1-2
|
17744 |
slaap |
slaap:
sjlaop (Q101p Valkenburg)
|
Slaap: de behoefte aan volkomen rust van de zintuigen en het bewust zijn (slaap, vaak). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24818 |
slaapbol |
maankop:
moan-kop (Q101p Valkenburg)
|
Papaver somniferum L. [DC 48 (1973)]
III-4-3
|
19762 |
slaapkamer |
slaapkamer:
šlōͅpkāmər (Q101p Valkenburg)
|
slaapkamer
III-2-1
|
18596 |
slaapmuts |
slaapmuts:
schloapmŭtsch (Q101p Valkenburg)
|
slaapmuts [pietermöts [N 25 (1964)]
III-1-3
|
20303 |
slabbetje, spuugdoekje |
slabberlapje:
schlabberlepke (Q101p Valkenburg),
zeverlapje:
zeiverlepke (Q101p Valkenburg)
|
slabje, morsdoekje voor kinderen [slabbertje, slabberlepke, zeiverlepke, slepke, bavet(sje) [N 25 (1964)]
III-2-2
|
25342 |
slachten |
slachten:
šlaxtǝ (Q101p Valkenburg)
|
Doden van vee met de bedoeling het als voedsel te gebruiken. Wat het woordtype "dooddoen" betreft, merken verschillende informanten (in K 353, P 50, P 177, P 179, P 180, P 185) op, dat het verouderd is. [JG 1a + 1b + 2c: R 14, 231 add.; S 33; monogr.]
II-1
|
17871 |
slag |
houw:
hui (Q101p Valkenburg, ...
Q101p Valkenburg),
paai:
pàj (Q101p Valkenburg),
slag:
schlaag (Q101p Valkenburg),
schlag (Q101p Valkenburg),
sjlaag (Q101p Valkenburg, ...
Q101p Valkenburg),
sjlāāg (Q101p Valkenburg),
sjlêg (Q101p Valkenburg),
veeg:
vèèg (Q101p Valkenburg),
wats:
watsj (Q101p Valkenburg, ...
Q101p Valkenburg)
|
Klap. Hij gaf me een klap op mijn schouders. [DC 17 (1949)] || muilpeer, slag op de kaak [SGV (1914)] || slag, klap, stomp [SGV (1914)] || Slag, klap: een slaande beweging met het doel om te treffen (gleer, smijt, klets, wiks, batter, bats, veeg, ketter, maai). [N 84 (1981)] || slagen (mv) [SGV (1914)]
III-1-2
|
34594 |
slaghout |
degen:
dē.x (Q101p Valkenburg),
slaghout:
šlāxhǫu̯t (Q101p Valkenburg)
|
Het losse houten, soms draaibare balkje onder de slagkar dat dient om de bak vast te zetten en te voorkomen dat hij onverwacht kipt. Dit balkje moet weggenomen of -gedraaid worden eer men de bak kan doen kippen. Er zijn verschillende soorten vergrendelingen: 1. een balkje dat onder de berries door wordt geschoven in twee krammen die onderaan in de draagbomen van de kar zijn bevestigd; 2. een balkje dat in het midden doorboord is en onderaan in het midden van een van de voorste scheien van de karbak vastgemaakt is. Het kan onder de bak gedraaid worden en vastgezet in de twee haken onderaan de draagbomen van de bak; 3. het balkje kan ook boven de berries en de draagbomen op de schoot van de kar aangebracht worden. [N 17, 20; N G, 56f]
I-13
|
34593 |
slagschei |
schei:
(mv)
šęi̯ǝ (Q101p Valkenburg),
slagschei:
šlāxšęi̯ (Q101p Valkenburg)
|
De verbindingsschei(en) waarop de neergeslagen bak van de slagkar rust. [N 17, 19; N G, 56d]
I-13
|