24375 |
slak |
karakol:
#NAME?
kerkól (Q101p Valkenburg),
slak:
schlak (Q101p Valkenburg),
schläk (Q101p Valkenburg),
sjlek (Q101p Valkenburg, ...
Q101p Valkenburg,
Q101p Valkenburg)
|
slak [DC 17 (1949)], [SGV (1914)] || slak, alg. [SGV (1914)]
III-4-2
|
24377 |
slakkenhuis |
huisje:
hüske (Q101p Valkenburg),
slakkenhuis:
schlakkenhoes (Q101p Valkenburg),
slakkenhuisje:
sjlekkenhuuske (Q101p Valkenburg),
sjlekkenuuske (Q101p Valkenburg)
|
slakkenhuis [DC 17 (1949)] || slakkenhuisje [SGV (1914)]
III-4-2
|
24378 |
slang |
slang:
sjlang (Q101p Valkenburg)
|
Hoe noemt u het dier met een langgerekt, rolrond, door schubben bedekt lichaam zonder ledematen; het beweegt zich voort door zijn lichaam te krommen (slang, serpent) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
25817 |
slangen |
schlauchen:
šlawxǝ (Q101p Valkenburg)
|
Jong bier naar de legerruimte overbrengen. [N 35, 79; monogr.]
II-2
|
20761 |
slangetje |
slangetje:
schlengkes (Q101p Valkenburg)
|
Slag- of s-vormige gebakjes (slengskes, esse?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
17553 |
slank |
slank:
sjlank (Q101p Valkenburg),
smal:
sjmāāl (Q101p Valkenburg)
|
Slank, tenger: rank, smal gebouwd (slank, raal, reel, rank, riede). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
17835 |
slaperig |
slaperig:
sjlaoperich (Q101p Valkenburg)
|
Slaperig: geneigd zijn tot slapen (slaperig, dommelig, dwaas, vaakluis). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20647 |
slappe koffie |
loerie:
loerie (Q101p Valkenburg),
sladder:
Eigen phonetische
schladdər (Q101p Valkenburg)
|
Slappe koffie (lierie, loerie, zwadder, zwoelie, poelie, poelespaat, poelieprats, laarie, paalie, pèùjt, merriezèèjk?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
18411 |
slappe vilten hoed |
loesjhoed:
loeschhood (Q101p Valkenburg)
|
hoed, slappe, vilten ~ met deuk [lösjhood, scheurhood] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
33751 |
slecht gesneden hengst |
klophengst:
klǫpheŋs (Q101p Valkenburg)
|
Bij de piet is slechts één teelbal uitgesneden; men kan daarom spreken van een halfgelubde hengst. Bij de klophengst zijn één of beide zaadballen niet uit de buikholte ingedaald; hij mag niet voor de kweek gebruikt worden, omdat dit erfelijk is, en wordt door het verbrijzelen der teelballen met een houten hamer ongeschikt gemaakt tot de voortteling. Wie veel fokmerries bezit, gebruikt wel eens een klophengst om uit te proberen of de merries hengstig zijn en alzo de kostbare dekhengsten te sparen. [JG 1a, 1b; N 8, 20, 61a en 61b; monogr.]
I-9
|