25243 |
aanhoudend regenen |
zich aan de gang houden:
⁄t hält zich aan de geng (Q101p Valkenburg)
|
voortdurend regenen [knoeien] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
21847 |
aanhoudend vragen |
zaniken:
zanike (Q101p Valkenburg, ...
Q101p Valkenburg)
|
aanhoudend vragen om iets te krijgen [kutten] [N 87 (1981)] || alsmaardoor blijven vragen [maren] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
28929 |
aanmeten |
(de) maat nemen:
mǭt nø̜mǝ (Q101p Valkenburg)
|
Het nemen van de voor een kledingstuk vereiste maten. Bij de heren neemt men de maat van de rughoogte, taillelengte, gehele lengte van het kledingstuk, (halve) rugbreedte, ellebooglengte, mouwlengte, borstbreedte, bovenwijdte, taillewijdte, zitwijdte, armsgatdiepte, verhoudingsmaat, schouderhoogte, korte schouderhoogte, avancement, buikvoorsprong, lendebreedte; opening, lengte en zijlengte van het vest; knielengte, zijlengte, tussenbeenlengste, bandwijdte, zitwijdte, kniewijdte en voetwijdte van de broek (Papenhuyzen II, pag. 5 e.v.). Bij de dames neemt men de maat van de rughoogte, taillelengte, gehele lengte (halve) rugbreedte, ellebooglengte, mouwlengte, borstbreedte, eerste bovenwijdte, tweede bovenwijdte, taillewijdte, heupwijdte, armsgatdiepte, bustehoogte, verhoudingsmaat, voorlengte tot de rughoogtelijn, voorlengte tot de taillelijn, schouderhoogte, avancement, achterlengte, zijlengte, voorlengte, taillewijdte, heupwijdte en onderwijdte van de rok (Papenhuyzen I, pag. 6 e.v.). Zie voor het aanmeten o.a. afb. 23. [N 59, 43; N 62, 2a]
II-7
|
18887 |
aanstaan |
gaden:
gaaije (Q101p Valkenburg),
uitgezet:
ūt˲gǝzat (Q101p Valkenburg)
|
bevallen || Gezegd van de hoeken van een bouwwerk, wanneer deze na het uitmeten definitief vastgesteld zijn. In Q 83 werd de term 'aanstaan' in een iets andere betekenis gebruikt. Zodra de muren van een huis in aanbouw een eerste maal gemetseld waren en het grondplan zodoende vastlag, werden de uitzetplanken verwijderd. Men zei dan dat het huis 'aanstond'. [N 31, 10a; monogr.]
II-9, III-1-4
|
25839 |
aansteekgat |
aansteekgat:
ānstēkgāt (Q101p Valkenburg)
|
Bodemgat in een transportvat waarin een aansteekkraan kan worden gestoken. Met behulp van deze kraan kan het bier uit het fust worden getapt. [N 35, 93 add.]
II-2
|
23968 |
aanstoot |
aanstoot:
aansjtoat (Q101p Valkenburg),
ergernis:
ergernis (Q101p Valkenburg)
|
Ergernis, aanstoot [aring]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
33895 |
aanwassen op de tanden |
haken:
hø̄k (Q101p Valkenburg),
schenk:
šeŋk (Q101p Valkenburg)
|
Knobbelvormige aanwassen op de tanden. Als de wrijfvlakken van de beneden- en bovenkaak elkaar niet geheel dekken, ontstaan door de ongelijkmatige afslijting scherpe haken op de hoektanden. Zij komen vooral voor vanaf zevenjarige leeftijd en ontwikkelen zich het sterkst als het paard negen jaar oud is. [JG 1b, 1c, 2c; N 8, 91]
I-9
|
18813 |
aanwijzen |
wijzen:
wīēze (Q101p Valkenburg)
|
arm en hand uitstrekken naar iets of in de richting van iets om er de aandacht op te vestigen of om het te tonen [duiden, wijzen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25792 |
aanzetkuip |
aanstelbottich:
anšstę̄lb ̇ǫdex (Q101p Valkenburg),
aanstelkuip:
anštę̄lkūp (Q101p Valkenburg)
|
De kuip waarin men soms het aanzetten van de wort laat plaatsvinden. Ook de invuller uit L 250 vermeldt dat men deze kuip soms gebruikt, maar dat het niet noodzakelijk is. [N 35, 61; monogr.]
II-2
|
30115 |
aanzetsteen |
aanzetsteen:
ānzatštęjn (Q101p Valkenburg)
|
De eerste steen aan elk van de uiteinden van een boog. [N 32, 19c; monogr.]
II-9
|