17963 |
spartelen |
spinnen:
doe sjpīns (Q101p Valkenburg)
|
spartelen [SGV (1914)]
III-1-2
|
33904 |
spat |
aderspat:
hǭršpat (Q101p Valkenburg),
hardspat:
hartšpat (Q101p Valkenburg),
koespat:
kǭšpat (Q101p Valkenburg),
spat:
špat (Q101p Valkenburg)
|
Er zijn verschillende soorten spat. Een beenwoekering aan de voorknie, soms ter grootte van een vuist, noemt men voorkniespat, een harde verdikking aan de onder- of binnenzijde van het spronggewricht spat. De ziekte is ongeneeslijk en veroorzaakt veelal kreupelheid. Zie ook het lemma ''bolspat'' (7.27). Zie afbeelding 19. [A 48A, 54f; N 8, 90d, 90f, 90g en 90j]
I-9
|
18091 |
spatader |
spatader:
sjpataor (Q101p Valkenburg),
sjpatoar (Q101p Valkenburg)
|
spatader [SGV (1914)] || Spatader: plaatselijk uitgezette ader met dikke blauwachtige knobbels; blijvende uitzettting van een ader vooral in de benen (spat, ader, spatader, puilader, aderspat). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24993 |
spatten |
platsen:
plòtsje (Q101p Valkenburg)
|
spatten [SGV (1914)]
III-4-4
|
30561 |
speciebord |
spervel:
špɛrvǝl (Q101p Valkenburg)
|
Rechthoekig plankje met aan de onderzijde een handvat, van waaraf men de specie tegen de muur strijkt of in de voegen drukt. Zie ook afb. 87. De 'sperwer' bestaat uit een houten draagvlak dat is gemonteerd op een houten steel die naar onderen toe breder uitloopt en zo is uitgehold dat men hem op een knie kan zetten. Het draagvlak is bestemd voor de specie waarmee het plafond werd bepleisterd. De 'sperwer' werd in Q 121 ook 'pleisterstoel' genoemd (Lochtman, pag. 22). [N 30, 10; N 30, 9; monogr.]
II-9
|
17782 |
speeksel |
spij:
sjpie (Q101p Valkenburg)
|
Speeksel: het mondvocht, afscheiding van bepaalde klieren in de mond (smurrie, tuf, spuw, speek, jodevet, speeksel). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
17694 |
speeksel uitspuwen |
kaatsen:
kaatsje (Q101p Valkenburg),
kitsen:
Van Dale: kitsen
kītse (Q101p Valkenburg),
spijen:
schpieje (Q101p Valkenburg),
sjpieje (Q101p Valkenburg, ...
Q101p Valkenburg),
ṣpyjə (Q101p Valkenburg),
spuwen:
spaowe (Q101p Valkenburg),
tuffen:
tuffe (Q101p Valkenburg)
|
(speeksel uit)spuwen [RND] || spuwen [SGV (1914)] || spuwen: speeksel uitspuwen [spiertse, spaowe, tuffe, spuige, speken] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
19340 |
speels, dartel |
speelachtig:
sjpeelechtig (Q101p Valkenburg)
|
speelsch (dartel) [SGV (1914)]
III-1-4
|
20287 |
speen |
lots:
loetsj (Q101p Valkenburg)
|
speen; een gummidop op een zuigfles [speen, fiep, frutter, tutter, toetje, fiepke, frut, stiekse] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
34114 |
speen van de koe |
deem:
dēm (Q101p Valkenburg),
dē̜m (Q101p Valkenburg),
tepel:
tēpǝl (Q101p Valkenburg)
|
[N C, 12; JG 1a, 1b; A 30, 6a; L 8, 24b; L 14, 27b; L 49, 6a; monogr.]
I-11
|