e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Valkenburg

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
spartelen spinnen: doe sjpīns (Valkenburg) spartelen [SGV (1914)] III-1-2
spat aderspat: hǭršpat (Valkenburg), hardspat: hartšpat (Valkenburg), koespat: kǭšpat (Valkenburg), spat: špat (Valkenburg) Er zijn verschillende soorten spat. Een beenwoekering aan de voorknie, soms ter grootte van een vuist, noemt men voorkniespat, een harde verdikking aan de onder- of binnenzijde van het spronggewricht spat. De ziekte is ongeneeslijk en veroorzaakt veelal kreupelheid. Zie ook het lemma ''bolspat'' (7.27). Zie afbeelding 19. [A 48A, 54f; N 8, 90d, 90f, 90g en 90j] I-9
spatader spatader: sjpataor (Valkenburg), sjpatoar (Valkenburg) spatader [SGV (1914)] || Spatader: plaatselijk uitgezette ader met dikke blauwachtige knobbels; blijvende uitzettting van een ader vooral in de benen (spat, ader, spatader, puilader, aderspat). [N 84 (1981)] III-1-2
spatten platsen: plòtsje (Valkenburg) spatten [SGV (1914)] III-4-4
speciebord spervel: špɛrvǝl (Valkenburg) Rechthoekig plankje met aan de onderzijde een handvat, van waaraf men de specie tegen de muur strijkt of in de voegen drukt. Zie ook afb. 87. De 'sperwer' bestaat uit een houten draagvlak dat is gemonteerd op een houten steel die naar onderen toe breder uitloopt en zo is uitgehold dat men hem op een knie kan zetten. Het draagvlak is bestemd voor de specie waarmee het plafond werd bepleisterd. De 'sperwer' werd in Q 121 ook 'pleisterstoel' genoemd (Lochtman, pag. 22). [N 30, 10; N 30, 9; monogr.] II-9
speeksel spij: sjpie (Valkenburg) Speeksel: het mondvocht, afscheiding van bepaalde klieren in de mond (smurrie, tuf, spuw, speek, jodevet, speeksel). [N 84 (1981)] III-1-1
speeksel uitspuwen kaatsen: kaatsje (Valkenburg), kitsen: Van Dale: kitsen  kītse (Valkenburg), spijen: schpieje (Valkenburg), sjpieje (Valkenburg, ... ), ṣpyjə (Valkenburg), spuwen: spaowe (Valkenburg), tuffen: tuffe (Valkenburg) (speeksel uit)spuwen [RND] || spuwen [SGV (1914)] || spuwen: speeksel uitspuwen [spiertse, spaowe, tuffe, spuige, speken] [N 10 (1961)] III-1-1
speels, dartel speelachtig: sjpeelechtig (Valkenburg) speelsch (dartel) [SGV (1914)] III-1-4
speen lots: loetsj (Valkenburg) speen; een gummidop op een zuigfles [speen, fiep, frutter, tutter, toetje, fiepke, frut, stiekse] [N 86 (1981)] III-2-2
speen van de koe deem: dēm (Valkenburg), dē̜m (Valkenburg), tepel: tēpǝl (Valkenburg) [N C, 12; JG 1a, 1b; A 30, 6a; L 8, 24b; L 14, 27b; L 49, 6a; monogr.] I-11