20693 |
bloedworst |
bloedworst:
bloodwoorsj (Q101p Valkenburg),
bloodwursch (Q101p Valkenburg),
blootwoorsj (Q101p Valkenburg),
Eigen phonetische
bloodwoorsj (Q101p Valkenburg),
poettes:
poetes (Q101p Valkenburg)
|
bloedworst [N 06 (1960)] || Bloedworst (bulling?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
24305 |
bloedzuiger |
bloedzuiker:
bloodzuuker (Q101p Valkenburg),
bloodzūker (Q101p Valkenburg),
eigen spellingsysteem
bloodzōēker (Q101p Valkenburg),
echel:
eggel (Q101p Valkenburg)
|
bloedzuiger [DC 30 (1958)], [SGV (1914)] || bloedzuiger [lok, echel, deegel, bloodiegel, -zuuker] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
24523 |
bloeien |
bloeien:
blø̄i̯ǝ (Q101p Valkenburg)
|
De algemene uitdrukking voor het in bloei staan of bloesem dragen van planten en gewassen. In het materiaal-JG is uitdrukkelijk opgegeven dat het om het bloeien van koren gaat. In dit lemma worden de werkwoorden bijeengezet; in het volgende lemma komen de zelfstandige naamwoorden aan bod. [JG 1a, 1b; L A2, 373; L 32, 77, R 1, 37; monogr.]
I-4
|
20718 |
bloem |
bloem:
blom (Q101p Valkenburg, ...
Q101p Valkenburg),
bloom (Q101p Valkenburg),
blōm (Q101p Valkenburg),
Eigen phonetische
bloom (Q101p Valkenburg)
|
bloem [SGV (1914)] || Bloem bestaat uit het inwendige van de korrel, de meelkern, en is wit tot grauw van kleur. In verband met het onderscheid tussen ''meel'' en ''bloem'' (zie de toelichting bij het lemma ''gemalen en gezuiverd graan'') zijn de opgaven die op het begrip "meel" duiden zoals roggemeel, tarwe, tarwemeel uit dit lemma overgebracht naar het lemma ''gemalen en gezuiverd graan''. Ten aanzien van het woordtype "patent" zij opgemerkt dat de patentbloem komt uit het hart van de meelkern wiens kleur mooi wit is (Schoep blz. 12). De graad van fijnheid wordt aangegeven door "0" (zero). Hoe meer zero''s, hoe fijner de bloem. [N 29, 15c; N 29, 14b; N 29, 14a; N 16, 80; N 29, 16] || Bloem van het meel (bloem, dons, blom, blons?) [N 16 (1962)]
II-1, III-2-3
|
24471 |
bloem (alg.) |
bloem:
blo.mə (Q101p Valkenburg),
blome mv (Q101p Valkenburg),
blomme mv (Q101p Valkenburg),
bloom (Q101p Valkenburg)
|
bloem [SGV (1914)] || bloemen [RND]
III-4-3
|
24629 |
bloembol |
bloemenbol:
blomebol (Q101p Valkenburg, ...
Q101p Valkenburg),
bol:
bol (Q101p Valkenburg, ...
Q101p Valkenburg),
knol:
knol (Q101p Valkenburg, ...
Q101p Valkenburg)
|
Het onderaards, met dikke balden bolvormig bekleed stengeldeel, waaruit een bloem kan groeien; een bloembol (klieste, klister, kleister, bol, bloembol, knol, ajuin). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24649 |
bloemknop |
knop:
knop (Q101p Valkenburg, ...
Q101p Valkenburg)
|
De knop waaruit een bloem groeit (bot, bloembot, bloemknop). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
19646 |
bloemperk |
bloemenbed:
blomebèd (Q101p Valkenburg)
|
Hoe noemt u het afgeperkt deel van een tuin met bloemen? [N 104 (2000)]
III-2-1
|
30566 |
blusser |
pok:
pǫk (Q101p Valkenburg)
|
Klein, ongeblust kalksteentje in pleisterwerk. De aanwezigheid van ongebluste deeltjes in pleisterwerk dient zoveel mogelijk worden vermeden, aangezien deze langzaam uitblussen, zich uitzetten en de pleisterspecie vervolgens van de muur afdrukken. Het barsten van een ongeblust kalkdeeltje werd in L 265 'spotten' ('spø̜tjǝ') genoemd. [N 32, 37c; monogr.]
II-9
|
17881 |
bluts |
bluts:
blötsj (Q101p Valkenburg)
|
Deuk: een buiging in een effen opppervlak door een stoot veroorzaakt (buts, bluts, bult, duts, deuk). [N 84 (1981)]
III-1-2
|