33788 |
uier |
euter:
ytǝr (Q101p Valkenburg),
mem:
mɛm (Q101p Valkenburg),
udder:
ødǝr (Q101p Valkenburg, ...
Q101p Valkenburg)
|
[JG, 1b; A 30, 6e; L 49, 6e; N 8, 39a en 39b]De melkklier van de koe zoals zij zich uitwendig vertoont onder aan de buik. Op de kaart is het woordtype uier niet opgenomen. [JG 1a, 1b; Gwn V, 7; L 8, 24a; L 14, 27a; RND 127; S 38; Wi 51; monogr.]
I-11, I-9
|
34157 |
uieren |
vervleug:
vǝrvlø̄x (Q101p Valkenburg)
|
Een zwellende uier krijgen in de draagtijd, gezegd van de koe. [N 3A, 35; A 9, 16; monogr.]
I-11
|
24260 |
uil |
uil:
uul (Q101p Valkenburg)
|
uil [SGV (1914)]
III-4-1
|
19652 |
uit de as gezeefde kolen |
kooltjes:
käölkes (Q101p Valkenburg)
|
Hoe noemt u datgene dat uit de kachel komt en dat nog kan branden nadat de as eruit gezeefd is (van steenkool)? (bluskool, sintel, kooltjes, krikken) [N 104 (2000)]
III-2-1
|
19028 |
uitbrander |
rappelement:
rapplement (Q101p Valkenburg),
uitschieter:
oetsjieter (Q101p Valkenburg)
|
een lichte afkeuring als straf [ripplement, rappelement, afkemming, kemming, afleiding, schelles, berisping] [N 85 (1981)] || een sterke berisping [uitschijter, schrobbering, schoefeling] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18805 |
uitdenken |
bedenken:
bedinke (Q101p Valkenburg),
uitprakkiseren:
oetprakkezere (Q101p Valkenburg)
|
door nadenken ontwerpen; verzinnen [uitfineren, figeleren, uitprakkezeren, bedenken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
32709 |
uiteenploegen |
vaneenslaan:
vanęi̯nšlōn (Q101p Valkenburg)
|
Manier van ploegen (met een "enkele" ploeg), waarbij de voren in de richting van de zijkanten van de akker worden omgekeerd. Nadat men aan een van beide zijden de eerste voor heeft geploegd, laat men de ploeg slepend over de wendakker gaan naar de andere zijde, om daar de tweede voor te ploegen. Via de andere wendakker verplaatst men zich weer naar de overzijde. Achtereenvolgens ploegt men nu de 3e voor tegen de Ie, de 4e tegen de 2e, enz. Terwijl de sleepweg van de ploeg over de wendakkers steeds korter wordt, komen de beide voren dichter bij elkaar te liggen, totdat zij midden op de akker bij elkaar komen en daar een greppel of laagte vormen. Voor de termen aanschieten op de reen en op de reen beginnen zie men ook het lemma de eerste voor ploegen, onder C. [N 11, 48; N 11A, 121a; JG 1a + 1b; A 33, 1a + b; monogr.]
I-1
|
21827 |
uiten |
uiten:
uute (Q101p Valkenburg)
|
uitspreken; te kennen geven [uiten, uiteren, lossen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
33871 |
uitgestort zaad van de hengst |
sprongen:
šprøŋk (Q101p Valkenburg)
|
[N 8, 48 en 49]
I-9
|
17854 |
uitglijden |
schuivelen:
schoovele (Q101p Valkenburg),
uitschampen:
oetschampe (Q101p Valkenburg, ...
Q101p Valkenburg),
oetsjampe (Q101p Valkenburg)
|
uitglijden [ötschampe, uitslibbere, uitschuive] [N 10 (1961)]
III-1-2
|