18547 |
veel te wijde broek |
flodderbroek:
flodderbrook (Q101p Valkenburg)
|
broek, veel te wijde ~ [flodderboks] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
20497 |
veelvraat |
pans:
pans (Q101p Valkenburg),
vreetzak:
vreetzak (Q101p Valkenburg)
|
veelvraat; Hoe noemt U: Iemand die gulzig is, gulzigaard (vraat, fretter, veelvraat, doorjager) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
26724 |
veenachtig |
zompig:
zompǝx (Q101p Valkenburg)
|
Veenachtig, moerig, gezegd van grond. [I, 4b; II, 9; monogr.]
II-4
|
26765 |
veenachtig, moerassig, laaggelegen land |
kwelm:
kwɛlm (Q101p Valkenburg),
zomp:
zomp (Q101p Valkenburg),
zompgrond:
zompgrond (Q101p Valkenburg)
|
Naast de enquêtevragen I, 4 ("Hoe noemt men een moerassige wildernis met struikgewas en bomen?") en II, 9 ("Hoe noemt men veenachtig, moerassig land?") zijn in dit lemma ook verwerkt de opgaven van N 27, 20 (Hoe noemt men een moeras, de natte, weke grond zonder behoorlijke afwatering?") en monografische gegevens. Uit dergelijk moerasachtig, laaggelegen land wordt de tussenturf gewonnen. De opgaven suggereren wellicht dat in al de genoemde plaatsen tussenturf werd gestoken. Dat is zeker niet het geval geweest. De mogelijkheid tot het steken van deze turf was daar wel aanwezig. Vergelijk dit lemma met het lemma ''veen, moergrond, stuk niet ontgonnen hei of woeste grond''. De bronnenopgave is daar echter anders. [I, 4; II, 9; N 27, 20; monogr.]
II-4
|
24262 |
veer |
balkanker:
balǝk˱aŋkǝr (Q101p Valkenburg),
veer:
vèèr (Q101p Valkenburg),
mv.
vaere (Q101p Valkenburg, ...
Q101p Valkenburg)
|
Staaf ijzer die de verbinding vorm tussen enerzijds de buitenmuur met daarop de schieter en anderzijds de binnenmuur, vloer, gording etc. De veer is aan een uiteinde van een oog voorzien en aan de andere zijde plat uitgesmeed. De schieter wordt door het oogvormige uiteinde van de veer gestoken dat buiten de buitenmuur uitsteekt. Het plat uitgesmede gedeelte van de veer wordt met behulp van spijkers op de bovenkant van de balk of op het zijvlak ervan vastgezet. Zie ook afb. 72. [N 31, 38b; N 54, 124c; monogr.] || veer || veer: elk der huidbekleedsels van een vogel bestaande uit een buisje dat aan weerszijden baarden en baardjes draagt (pluim, veer) [N 83 (1981)]
II-9, III-4-1
|
21182 |
veerpont |
veer:
vêr (Q101p Valkenburg)
|
veer (overvaart) [SGV (1914)]
III-3-1
|
23659 |
veertigurengebed |
veertigurengebed:
fièrtig oere gebed (Q101p Valkenburg)
|
Het veertigurengebed: de drie dagen = veertig uur durende aanbidding van het uitgestelde Allerheiligste, gehouden b.v. tijdens de carnavalsdagen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
19431 |
vegen, keren |
vegen:
vêge (Q101p Valkenburg)
|
vegen [SGV (1914)]
III-2-1
|
28885 |
veiligheidsspeld |
knijpspang:
knīpšpaŋ (Q101p Valkenburg)
|
Speld waarvan de punt in een dopje of haakje sluit, zodat men zich daaraan niet kan prikken en zij niet kan losgaan. [N 62, 50b; MW; monogr.]
II-7
|
34244 |
vel op gekookte melk |
vel:
vɛl (Q101p Valkenburg)
|
Het vlies dat ontstaat bij afkoeling van gekookte melk. [N 6, 16; L 6, 16; L 14, 23; A 39, 7b]
I-11
|