34390 |
vrouwelijk schaap in het algemeen |
germ:
germ (Q101p Valkenburg),
ooi:
ōi̯ (Q101p Valkenburg),
ou:
ou̯ (Q101p Valkenburg)
|
De benamingen voor "vrouwelijk schaap" beantwoorden vooral aan de drie woordtypen ooi/ooitje, germ/germpje en het algemene woord schaap. Ten aanzien van het woordtype germ kan men opmerken dat het woord in nogal wat plaatsen kan duiden op het vrouwelijk schaap dat nog niet gelamd heeft. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; R 3, 35; A 4, 22b; AGV, m3; L 1a-m; L 5, 30a; L 29, 32; L 20, 22b; L B2, 318; monogr.; S 23, Q 113 add.]
I-12
|
34308 |
vrouwelijk varken |
kriem:
krēm (Q101p Valkenburg),
zeug:
zø̄x (Q101p Valkenburg),
zoog:
zōx (Q101p Valkenburg)
|
Vrouwelijk varken. Ten aanzien van gelt wordt opgemerkt dat het synoniem is met zeug (L 416), dat het een vrouwelijk, niet gedreven varken is (L 312, 353), dat het een vrouwelijk varken is dat niet dient voor de kweek (L 282, 286, 313, 315, 316, 354, 355, 356) of juist wel voor de kweek is bestemd (K 278). Verder kan het een oud woord zijn voor de zeug (L 354, 355) en kan het op een gesneden, vrouwelijk varken duiden (L 312). Oorspronkelijk duidde gelt op het gecastreerde vrouwelijk varken. In de loop van deze eeuw is men gelt ook gaan gebruiken voor het vrouwelijk varken. [L 20, 4a; L 14, 13; L 3, 2a; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 4, 4c; Wi 9; NE 1, 12; NE 2.I.8; AGV K1; R XII, 46; Gwn 5, 11; N M, 22 add.; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-12
|
21920 |
vrouwelijke duif |
zij:
zieje (Q101p Valkenburg),
Eng. the hes and the shes.
zieje (Q101p Valkenburg),
Sub hòòre.
zieë (Q101p Valkenburg)
|
[Vrouwtjes duif]. || Vrouwelijke duif, zijduif. || Wijfjesduif. [SGV (1914)]
III-3-2
|
34543 |
vrouwelijke eend |
eend:
ē̜nt (Q101p Valkenburg)
|
[L 1a-m; JG 1a, 1b; S 18; A 6, add.]
I-12
|
34550 |
vrouwelijke gans |
gans:
gau̯s (Q101p Valkenburg)
|
[A 6, 5b; L 1a-m; JG 1a, 1b; S 9; monogr.]
I-12
|
19961 |
vrouwelijke hond, teef |
moer:
moor (Q101p Valkenburg, ...
Q101p Valkenburg,
Q101p Valkenburg),
teef:
teef (Q101p Valkenburg),
teêf (Q101p Valkenburg),
tiĕĕf (Q101p Valkenburg),
tīəf (Q101p Valkenburg)
|
teef: een vrouwelijke hond [GV K (1935)] || vrouwelijke hond [ZND 03 (1923)]
III-2-1
|
34556 |
vrouwelijke kalkoen |
schroet:
šrūt (Q101p Valkenburg),
schroethen:
šrūthen (Q101p Valkenburg)
|
[A 6, 3b; L 1, 113; monogr.]
I-12
|
34473 |
vrouwelijke kip |
hen:
hen (Q101p Valkenburg),
hęn (Q101p Valkenburg),
hoen:
hōn (Q101p Valkenburg)
|
De hen is het wijfje van het tamme huishoen. [N 19, 37; Wi 13; Wi 14; Wi 17; NE II, 10; Gwn 5, 14; A 11, 1c; A6, 1b; L 6, 20a; L 22, 22; L 28, 35; L 42, 5; L 33, 20; L 34, 12; L 34, 13; JG 1a, 1b; S 14; L 1a-m; Vld.; monogr.]
I-12
|
24455 |
vrouwelijke vis |
kuit:
kūūt (Q101p Valkenburg)
|
Hoe noemt u een vrouwelijke vis (kuiter, kuitvis, moedervis, kuit) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
23362 |
vrouwenkant |
epistelkant:
epiestelkant (Q101p Valkenburg),
vrouwluiszijde:
vrouwluujsziej (Q101p Valkenburg)
|
De rechterhelft van de kerk, het gedeelte rechts van het middenpad, dat bestemd was voor de vrouwen [epistelkant, vrouwenkant, vrouwliekant?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|