23351 |
wijwatervat |
wijwatersvat:
wiewatersjvaat (Q101p Valkenburg)
|
De met wijwater gevulde bak bij de ingang(en) van de kerk [wijwater(s)bak, -vat, -steen?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23453 |
wijzerplaat van het torenuurwerk |
wijzerplaat:
wiezerplaat (Q101p Valkenburg)
|
De wijzerplaat van de torenklok. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23454 |
wijzers van het torenuurwerk |
wijzers:
wiezersj (Q101p Valkenburg)
|
De wijzers van de torenklok. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
24278 |
wilde gans |
gans:
gaus (Q101p Valkenburg),
wilde gans:
ein wil gaws (Q101p Valkenburg)
|
gans || wilde [v] [een ~ gans] [SGV (1914)]
III-4-1
|
17576 |
wilde hoofdharen |
wilde haren:
wil haore (Q101p Valkenburg),
wilde struivelen:
wil schtroevele (Q101p Valkenburg)
|
hoofdharen, wilde ~ [vliechhaar] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
24873 |
wilde tijm |
tijm:
tijm (Q101p Valkenburg, ...
Q101p Valkenburg)
|
Tijm; de blaadjes zijn langwerpig rond en naar achteren omgekruld; wordt in de linnenkast gelegd; ook gebruikt als specerij bij kool, salade en komkommer of in soep gekookt en als geneesmiddel tegen hoest (tamoe, tamus, tijmos, tijmis). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24679 |
wilde wingerd |
wingerd:
wilde wingerd
wingerd (Q101p Valkenburg)
|
wilde wingerd
III-4-3
|
32859 |
wilde zuring |
hazeklee:
hāzǝklīǝ (Q101p Valkenburg),
paardssurelle:
pēršsǫręl (Q101p Valkenburg),
pɛrsǝręl (Q101p Valkenburg),
surelle (fr.):
sǫ`rɛl (Q101p Valkenburg)
|
Wilde zuring of veldzuring, een algemeen voorkomende plant met rood uitziende stelen en een losse aarachtige bloemtop die in de weiden en langs de sloten groeit: Rumex acetosa (tot 50 cm hoog) of Rumex acetosella (25 cm hoog). Botanici onderscheiden vele variëteiten, die ongetwijfeld tussen de onderstaande namen zijn terug te vinden. Naamsverwarring met de klaverzuring (Oxalis acetosella), die van een andere familie is dan de veldzuring, slechts 10 cm hoog en met drietallige blaadjes gelijkend op de gewone klaver, is zeker niet uit te sluiten. De meest voorkomende volksnamen voor deze plant bevatten het element klaver-; daarom zijn deze apart geplaatst (groep B). Onder C staan nog enkele volksnamen die doorgaans andere planten aanduiden, zoals hazebrood (voor Luzula, veldbies), hondsribbe (voor Plantago lanceolata, smalle weegbree) en suikerij (voor Taraxacum, paardebloem); zie ook de toelichting bij het lemma ''oude grassoorten''. Wel moet onderscheid gemaakt worden tussen de hier behandelde wilde zuring die als onkruid wordt beschouwd en die de koeien niet eten (en dus moet worden bestreden) en de tamme zuring die als groente wordt gekweekt. De Limburgse volksnamen voor deze laatste plant komen ter sprake in de afleveringen over het Boerenhuis bij de moestuin. Zie afbeelding 1.' [N 14, 84a; JG 1b, 2c; L 34, 57; monogr.]
I-3
|
24557 |
wilg (alg.) |
wijde:
(hgd. Weide; kelt. vidu = boom, bos)
wie (Q101p Valkenburg),
-
wiej (Q101p Valkenburg),
langs waterkant en langs weiden
wiej (Q101p Valkenburg),
zn.
wie (Q101p Valkenburg)
|
wilg || wilg (Salix) [DC 28 (1956)] || wilgensoorten [DC 28 (1956)]
III-4-3
|
24510 |
wilgenkatje |
katje:
ketteke (Q101p Valkenburg, ...
Q101p Valkenburg)
|
De aarachtige bloeiwijze van sommige bomen, katje (kat, katje, poeske, prop, stop, knop). [N 82 (1981)]
III-4-3
|