20654 |
witte kool |
kabots:
kabuiskool
kaboetsch (Q101p Valkenburg),
kabuits:
kaboetsch (Q101p Valkenburg),
kappes:
kappes (Q101p Valkenburg),
kappesmoes:
kappesmoos (Q101p Valkenburg),
kabuiskool
kappesmoos (Q101p Valkenburg),
wit moes:
wiet moos (Q101p Valkenburg)
|
kabuiskool || witte kool, de kool waarvan zuurkool gemaakt wordt [DC 27 (1955)]
I-7, III-2-3
|
24280 |
witte kwikstaart |
akkerstaartje:
akkersjtertsje (Q101p Valkenburg),
langstaartje:
laanksjtertsje (Q101p Valkenburg),
lanksjtertsje (Q101p Valkenburg)
|
kwikstaart [SGV (1914)] || kwikstaart, wit [DC 26 (1954)] || kwikstaart, wit (18 zwart-wit-grijs; met lang wiebelstaartje; zeer algemeen; veel bij boerderijen en op wegen; roep [tijd-dik] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
18617 |
witte muts met sierkrans en afhangende linten |
pofmuts:
poefmutsch (Q101p Valkenburg)
|
muts, grote witte ~ waarop een dikke hoefijzervormige krans met afhangende linten wordt gedragen {afb} [poffer-, kröl-, frul-, knip-, greute muts] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
33913 |
witte vlekken |
vreemd haar:
vrē̜mp hǭr (Q101p Valkenburg),
wild haar:
welt hǭr (Q101p Valkenburg)
|
Kale plekken op de huid. Zij zijn een gevolg van zweren of verwondingen door de druk van zadel en tuig, ook van het toebrengen van slagen. Zie ook het lemma ''gedrukt'' (7.36). [N 8, 90s]
I-9
|
24884 |
witte waterkers |
kaars:
(fr. cresson)
kaarsch (Q101p Valkenburg),
kers:
kārš (Q101p Valkenburg)
|
Rorippa nasturtium-aquaticum (L.) Hayek Niet meer zo algemeen voorkomende plant van 10 tot 90 cm hoog met een slappe holle, kantige stengel, die aan de voet vaak kruipend is en daar wortelt. De plant groeit aan sloten en beken en heeft bovenaan de stengels groene vruchtjes in de vorm van 2 cm grote boontjes. De kleine witte bloempjes aan de top van de stengel bloeien van mei tot september. Ook in cultuur als groente. De oude botanische naam ervan is Nasturtium officinale R.Br. [A 51, 39; monogr.] || waterkers
I-5, III-4-3
|
24574 |
witte waterlelie |
waterlelie:
-
waterlelie (Q101p Valkenburg)
|
witte waterlelie [DC 17 (1949)]
III-4-3
|
20620 |
wittebrood |
mik:
mik (Q101p Valkenburg),
oorspronkelijk klein roggebrood
mik (Q101p Valkenburg),
spinnenweg:
schpinnewèk (Q101p Valkenburg),
weg:
wèk (Q101p Valkenburg),
Eigen phonetische Wik = wittebrood.
wik (Q101p Valkenburg),
Wèk: een wittebrood
wèk (Q101p Valkenburg)
|
Kent uw dialect het woord weg of wig = een wittebrood. A.u.b. ook de dialectvorm van uw plaats opgeven en eventueel de betekenis toelichten. [N 16 (1962)] || melkbrood || witbrood || wittebrood [SGV (1914)] || wittebrood ter uitdeling
III-2-3
|
30709 |
witten |
witten:
wetǝ (Q101p Valkenburg)
|
Een muur of plafond bestrijken met witkalk. Doorgaans wordt voor witkalk gebruik gemaakt van kalk die met veel water is geblust en daarna in een kuil heeft gestaan om eventueel nog ongebluste deeltjes gelegenheid te geven uit te blussen en om een gedeelte van het overtollige water te verliezen. [N 67, 66e; monogr.; Vld.]
II-9
|
18867 |
woede |
giftig:
giftich (Q101p Valkenburg)
|
hevige boosheid [gift, gif, koleire, woede, horzel, frut] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17890 |
woelen |
ranselen:
raansjele (Q101p Valkenburg)
|
Woelen: onrustig heen en weer bewegen (woelen, spollen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|