33225 |
zeef van de aardappelsorteermachine, algemeen |
zeef:
zēf (Q101p Valkenburg)
|
In dit lemma staan de algemene benamingen voor de zeef in de sorteermachine bijeen. Voor zover er (lexicaal onderscheiden) aparte benamingen zijn voor de specifieke zeven, zijn deze in de drie volgende lemmata verwerkt. Vaak is het meervoud opgegeven: de zeven van de sorteermachine. [N 12, 34d]
I-5
|
24400 |
zeelt |
slei:
schlei (Q101p Valkenburg)
|
zeelt (vis)
III-4-2
|
19472 |
zeemlap |
leren lap:
lêrelap (Q101p Valkenburg)
|
zeem (leder) [SGV (1914)]
III-2-1
|
18723 |
zeep |
zeep:
ze deit de sjpeul nog altied met greun zeip (Q101p Valkenburg),
zeip (Q101p Valkenburg, ...
Q101p Valkenburg)
|
Zeep [ZND 03 (1924)], [ZND 04 (1924)] || Zeep. Ze doet de afwas nog altijd met goede zeep. [DC 35 (1963)]
III-1-3
|
19644 |
zeepsop |
loog:
zn.
lou (Q101p Valkenburg),
luter:
luuëter (Q101p Valkenburg),
luèter (Q101p Valkenburg, ...
Q101p Valkenburg),
löeter (Q101p Valkenburg)
|
Hoe noemt u de oplossing van zeep en water? (zeepsop, zeepnat) [N 104 (2000)] || loog || zeepsop [SGV (1914)]
III-2-1
|
33161 |
zeer grote aardappelen |
bonken:
bøŋk (Q101p Valkenburg),
bǫŋkǝ (Q101p Valkenburg),
frietaardappelen:
fritērapǝlǝ (Q101p Valkenburg),
klompen:
klømp (Q101p Valkenburg)
|
Voor de fonetische documentatie van het woord aardappelen, zie het lemma Aardappel. [N 12, 4; JG 1a; monogr.]
I-5
|
33162 |
zeer kleine aardappelen |
huiven:
hȳvǝ (Q101p Valkenburg),
kleine aardappelen:
klęi̯n ērapǝlǝ (Q101p Valkenburg),
kriel:
kril (Q101p Valkenburg),
krielaardappelen:
krilērapǝl (Q101p Valkenburg),
varkensaardappelen:
vɛrǝkǝsē̜rapǝlǝ (Q101p Valkenburg),
varkensvoer:
vęrkǝsvōr (Q101p Valkenburg)
|
Naast de neutrale termen voor kleine aardappeltjes onderscheidt men de kwalitatief zeer goede kleine aardappelen die voor het poten worden gebruikt (vergelijk het lemma Pootgoed, Pootaardappelen) én de kwalitatief slechte, die als veevoeder worden verwerkt. Huiven is de plaatselijke benaming voor "knikkers". De vorm "burel" is te beschouwen als een variant van "budel" waaruit "boel" is ontstaan; zie onder "kleine boel". "Mussekoppen", een leenvertaling van "tête de moineau", betekent eigenlijk een kleine soort kolen, die als brandstof in huis wordt gebruikt. In L 292a werd de zegswijze opgegeven: "Hiej is ein österke verloren," of: "Hiej is ein österke kapot gegange". Het type "österke" staat hier voor "pater-nosterke", de rozenkrans; vergelijk ook de typen "osterkraaltjes" en "rozenkranskrallen". [N 12, 2 en 3; JG 1a; L 43, 8c; monogr.]
I-5
|
25140 |
zeer warm weer |
hits:
hits (Q101p Valkenburg),
hèts (Q101p Valkenburg)
|
hitte [SGV (1914)] || sterke, overmatige warmte, hoge temperatuur van de lucht [heet, hitte, hitse] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
23657 |
zegen aan het eind van de mis |
zegen:
zaege (Q101p Valkenburg)
|
De zegen, de benedictie door de priester gegeven aan het eind van de mis. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23662 |
zegen met het allerheiligste |
zegen met het allerheiligste:
zaege mèt `t allerhèlligste (Q101p Valkenburg)
|
De zegen met het Allerheiligste. [N 96B (1989)]
III-3-3
|