e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Valkenburg

Overzicht

Gevonden: 5178
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
doedelzak add. trioolder: Gewoonlijk zijn dit Savoiaards of Piemonteezen.  trïoolder (Valkenburg) Reizende doedelzakspeler, berenleider. III-3-2
doek doek: dook (Valkenburg), hee vreef z⁄n sjeun op mit enen dook (Valkenburg) doek [SGV (1914)] || Doek. Hij wreef z’n schoenen op met ’n doek. [DC 35 (1963)] III-1-3
doel goal (eng.): Karte 169.  goal (Valkenburg) Tor des Fussballspiels. III-3-2
doelman keeper (eng.): Karte 170.  keeper (Valkenburg) Tormann. III-3-2
doen vechten aaneenhangen: hoŋ də gansə kro.m anɛ.in (Valkenburg) Hij deed geheel de wereld vechten. [RND] III-3-1
doffer, mannelijke duif doffer: doefer (Valkenburg, ... ), hoorn: haôre (Valkenburg), hoare (Valkenburg), hore (Valkenburg, ... ), hòòre (Valkenburg), horen: haore (Valkenburg), haorë (Valkenburg), horre (Valkenburg), hōrə (Valkenburg), hâore (Valkenburg), q  hoore (Valkenburg) doffer, mannetjesduif || doffer: een mannelijke duif [GV K (1935)] || duif, mannetje [ZND 18 (1935)] || een mannelijke duif (doffer, kebber, kipper, horen, duivcer) [N 83 (1981)] || mannetjesduif [SGV (1914)] III-4-1
dolle kervel ijzerbloem: īzǝrblōm (Valkenburg) Chaerophyllum temulum L. Een vrij algemeen voorkomend -naar men aanneemt: giftig- onkruid aan bosranden, akkerkanten en beschaduwde wegbermen met een behaarde, roodgevlekte stengel, witte bloempjes in schermen en veervormig, ingesneden donkergroen blad. Het bloeit van mei tot juli en de lente varieert van 60 tot 120 cm. [A 60A, 16; L 1, a-m; L 6, 35; L 15, 8; S 7; monogr.] I-5
dom dom: dom (Valkenburg), dŏm (Valkenburg), stom: sjtom (Valkenburg) Een dom, domkerk. [N 96A (1989)] || niet gemakkelijk denkend, beperkt van verstand, dom [dom, stom, lomp] [N 85 (1981)] III-1-4, III-3-3
dominicaan dominicaan: nne dominiekaan (Valkenburg) Een Dominicaan [Dómmenekaan, preekheer, preekhier]. [N 96D (1989)] III-3-3
domme man dommerik: dommerik (Valkenburg), stommerik: sjtommeik (Valkenburg) een dom persoon [domoor, dommerik, dotskop] [N 85 (1981)] III-1-4