33296 |
dovenetel (algemeen) |
doofnetel:
dǫu̯fnētǝl (Q101p Valkenburg)
|
Lamium L. Dit plantengeslacht, dat van 10 to 60 cm hoog kan worden, lijkt nogal op de brandnetel met dezelfde soort grofgezaagde bladeren, die overigens géén brandend gevoel veroorzaken, en ook met in bosjes tegen de stengel groeiende bloemen. Deze bloemen zijn evenwel veel groter, gekleurd en lipvormig. Verschillende soorten van dit onkruid komen vrij algemeen voor en worden in de praktijk amper van elkaar onderscheiden. De bekendste zijn wel de witte en de paarse dovenetel die hieronder in een apart lemma worden behandeld. In dit lemma staan de algemene benamingen bijeen. [N 37, 16a; A 60A, 75; L 1, a-m; L 1u, 39; L B2, 334a; L 15, 3; S 7; monogr.]
I-5
|
20659 |
draad |
draad:
drǭt (Q101p Valkenburg),
vaam:
vām (Q101p Valkenburg)
|
Samenhangend geheel van ineengedraaide vezels (van vlas, hennep, katoen, zijde of andere stof) tot een aanmerkelijke lengte dun uitgesponnen. Bij de antwoorden op de vraag naar draad of draad garen in de enquête van Schrijnen - Van Ginneken - Verbeeten (S) leest men nogal eens de opmerking dat ø̄draadø̄ ook van ijzer kan zijn, terwijl een ø̄draad garenø̄ vaam wordt genoemd. Daarom kunnen draad en vaam in eenzelfde plaats genoemd worden voor het begrip ø̄draadø̄. Het is ook duidelijk dat het algemeen Nederlandse draad het oudere vadem gaat verdringen. [N 62, 55b; N 62, 55a; L 1a-m; L 1u, 40; L 8, 29; L 17, 4; L A2, 304; L B1, 69; L B1, 76; Gi 1.IV, 26; Wi 5; S 27; monogr.]
II-7
|
33738 |
draadafrastering |
heg:
hęk (Q101p Valkenburg)
|
Omheining of afrastering van palen verbonden door ijzerdraad, prikkeldraad of andere draad. [N M, 67; N 14, 62; A 25, 4f; L 19B, 6; JG 2c; monogr.]
I-8
|
33982 |
draagriem |
licht:
lex (Q101p Valkenburg),
zadelhelp:
zālhɛlǝp (Q101p Valkenburg)
|
Riem die op het lagere middengedeelte van het schoftzadel wordt gelegd en die twee lussen bevat die de berries van de kar ophouden. [JG 1b, 1c, 2a, 2b; N 13, 70]
I-10
|
23865 |
draagriem van het kerkvaandel |
vanenhelp:
vanehellep (Q101p Valkenburg)
|
De riem waarmee het vaandel gedragen wordt [vanehelp]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
17856 |
draaien |
draaien:
drēë (Q101p Valkenburg),
driagë (Q101p Valkenburg),
drièè (Q101p Valkenburg),
keren:
#NAME?
keere (Q101p Valkenburg),
= maal (b.v. 3x)
kière (Q101p Valkenburg)
|
draaien [DC 02 (1932)] || keren [SGV (1914)]
III-1-2
|
34255 |
draaiende karnton |
botervat:
[boter]vāt (Q101p Valkenburg),
draaivat:
drīi̯ǝvāt (Q101p Valkenburg),
drɛi̯vāt (Q101p Valkenburg)
|
De karnton wordt met een zwengel of een wiel zelf rondgedraaid. Deze ton, waarin de boter door draaien wordt gemaakt, draait zelf mee. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [N 12, 51, 56 en 58; L 1a-m; L 27, 30 en 69; JG 1a, 1b, 1d, 2c; Ge 22, 10, 26, 29, 34 en 37; A 7, 19; S 17; monogr.]
I-11
|
24950 |
draaikolk |
kolk:
kolk (Q101p Valkenburg)
|
kolk, plaats in water waar een snel ronddraaiende stroom is die voorwerpen kan meeslepen en naar beneden trekken [willing, wieling, waal, wolf, draaipol] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
33873 |
drachtige merrie |
veulenmeer:
vø̄lǝmē̜r (Q101p Valkenburg)
|
De merrie "behoudt", als men na een drietal weken zekerheid heeft dat ze drachtig is; bij een miskraam "verwerpt" ze. [JG 1a, 1b; N 8, 50a]
I-9
|
17806 |
dragen |
dragen:
draagə (Q101p Valkenburg),
dragen (Q101p Valkenburg, ...
Q101p Valkenburg),
dragë (Q101p Valkenburg)
|
dragen [DC 02 (1932)], [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|