25127 |
dragen, gezegd van ijs |
dragen:
drāāgə (Q101p Valkenburg),
houden:
houwə (Q101p Valkenburg)
|
dragen gezegd van ijs waarop men kan lopen [lijden, helen, houden] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
20236 |
drager van de doodskist |
dodendrager:
doadendraeger (Q101p Valkenburg, ...
Q101p Valkenburg,
Q101p Valkenburg)
|
een drager van de lijkkist [dreëjer] [N 96D (1989)] || het plein vóór de kerk [kerkplaats, kerkplein, plei] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
23867 |
drager van het baldakijn |
hemeldrager:
hemeldraeger (Q101p Valkenburg)
|
Een drager van de troonhemel [himmelsdreëjer]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23864 |
drager van het kerkvaandel |
vanendrager:
vanedraeger (Q101p Valkenburg)
|
De drager van het vaandel [vanedreëjer]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
20663 |
dragon |
dragon:
dragon (Q101p Valkenburg, ...
Q101p Valkenburg,
Q101p Valkenburg,
Q101p Valkenburg)
|
Dragon; een overblijvende plant met smalle gaafrandige bladeren en 3 mm grote bloemhoofdjes waarvan de jonge bladeren dienen als specerij in sla en bij het inmaken van augurken, zilveruitjes, etc. (drakewortel, kloppenkruid, stragoen). [N 82 (1981)]
I-7, III-2-3
|
20500 |
drank |
drinkens:
drinkəs (Q101p Valkenburg)
|
drank; Hoe noemt U: Dat wat gedronken wordt (drinken, soopje, zuip) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
33848 |
draven |
draven:
drāvǝ (Q101p Valkenburg)
|
In draf gaan, een actieve twee-tempogang, waarbij een diagonaal benenpaar gelijkmatig wordt opgeheven en weer neergezet, bijv. eerst linkervoorbeen en rechterachterbeen, daarna beide andere benen, met daartussen een zweefmoment. Zie afbeelding 9. [JG 1b; N 8, 81b en 81d]
I-9
|
21153 |
dreef |
allee (<fr.):
Van Dale: allee (<Fr.), laan, brede weg tussen twee of meer rijen bomen.
allei (Q101p Valkenburg)
|
dreef [SGV (1914)]
III-3-1
|
18877 |
drenzen |
dwingen:
dwinge (Q101p Valkenburg),
janken:
jenken (Q101p Valkenburg),
jengelen:
jengele (Q101p Valkenburg),
mitschen:
RhWb V, 1197 mitschen: in hohen Tönen eigensinnig Weinen, von Kindern
meetsje (Q101p Valkenburg),
pinzen:
volgens aut. inzake "peetsch"(huilster): "(Luxemb. Pinsch)"; cf. RhWb (VI), kol. 866, s.v."pinzen III"1. unterdrückt, eigensinnig, bösartig, drängend wegen einer Kleinigkeit weinen
peetsche (Q101p Valkenburg),
zagen:
zège (Q101p Valkenburg)
|
drenzen [SGV (1914)] || drenzen: de kinderen drenzen de hele dag [DC 16 (1948)] || op een zeurderige toon huilen [drenzen, jengelen, janken, drammen, simmen] [N 85 (1981)] || zanikend huilen
III-1-4
|
22480 |
driekoningen |
driekoningen:
Driekeuninge (Q101p Valkenburg)
|
6 januari, Driekoningen [Dreikeunige, Koningen, dortiendach]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|