34333 |
drinken bij de zeug |
zuiken:
zūkǝ (Q101p Valkenburg)
|
Het zuigen of drinken bij de zeug, gezegd van de big. [N 19, 21a]
I-12
|
19574 |
drinkglas |
glas:
glaas (Q101p Valkenburg),
glās (Q101p Valkenburg),
schopje:
schupke (Q101p Valkenburg)
|
drinkglas [RND] || drinkglas zonder voet [N 20 (zj)] || klein bierglas, halve pint
III-2-1
|
19562 |
drinkglas met voet |
roemer:
reümer (Q101p Valkenburg)
|
drinkglas met een voet (kapper, kopper(tje)) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
33672 |
drinkkuil in de wei |
drinkpoel:
dreŋkpōl (Q101p Valkenburg),
poel:
pōl (Q101p Valkenburg)
|
Een kuil in het weiland met drinkwater voor het vee. De woordtypen drinkput en put duiden op een put gemaakt van cementen ringen. [N 14, 70; A 21, 1h; monogr.]
I-8
|
20564 |
droesem |
droesem:
drŏĕsəm (Q101p Valkenburg),
moersel:
muursel (Q101p Valkenburg)
|
droesem [SGV (1914)] || droesem; Hoe noemt U: Bezinksel in een wijnfles (droesem, dras) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
30580 |
droge verfstoffen |
blijwit:
blīwet (Q101p Valkenburg)
|
De poedervormige, kleurgevende bestanddelen van een verf. In dit lemma zijn de benamingen voor een aantal droge verfstoffen waarmee men vroeger zelf verf maakte, bijeengeplaatst. Rubriek A bevat algemene benamingen voor droge verfstoffen, terwijl onder B tot en met H de termen voor respectievelijk witte, gele, rode, blauwe, groene, bruine en zwarte verfstoffen zijn opgenomen. Droge verfstoffen werden in L 330 bewaard in 'laden' ('lājǝ'), 'trommels' ('trǫmǝls'), 'bussen' ('bø̜sǝ') en 'doosjes' ('dø̄skǝs'), in K 353 in 'vaatjes' ('v'tjǝs'), in Q 113 in 'blikken bussen' ('blekǝ bøs'), in L 328 in 'blikken bussen' ('blekǝ bø̜s'), in Q 121 in een 'blikken doos' ('blē̜xǝ duǝs'), in L 163 in 'tonnen' ('tonǝ'), in L 267 in 'tonnetjes' ('tø̜nkǝs') en 'houten kistjes' ('hǫwtǝ kesjǝs'), in Q 71 in 'houten bakjes' ('hōtǝn b'kskǝs'), in Q 203 in 'houten tonnetjes' ('hǭtǝ tønǝkǝs'), in Q 113 in 'houten tonnen' ('hōtǝ tǫnǝ'), in P 219 in een 'verfton' ('v'rǝftǫn'), en in L 414 in een 'papieren buil' ('papīrǝ bø̜jl'). [N 67, 1a; N 67, 1b; N 67, 2; N 67, 5-9; monogr.]
II-9
|
32904 |
drogen, droog worden (van gemaaid gras) |
hooien:
hø̜i̯ǝ (Q101p Valkenburg)
|
Het droog worden, gezegd van gemaaid gras. [N 14, 90; monogr.]
I-3
|
20507 |
dronkaard |
zatlap:
zaatlap (Q101p Valkenburg),
zuiplap:
zōēplap (Q101p Valkenburg, ...
Q101p Valkenburg)
|
dronkaard; Hoe noemt U: Iemand die voortdurend dronken is (dronkaard, zatlapper, zwanzer, boemelaar, alcoholist) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20635 |
dronken |
votzat:
votzaat (Q101p Valkenburg),
zat:
zaat (Q101p Valkenburg, ...
Q101p Valkenburg),
zat wie een maleier:
zaat wie ène Maleier (Q101p Valkenburg),
zat wie een ui:
zaat wie ein un (Q101p Valkenburg),
zat wie een vot:
zaat wie èn vot (Q101p Valkenburg)
|
dronken [N 10 (1961)] || zat [SGV (1914)]
III-2-3
|
20622 |
dronken zijn |
een stuk in de kont hebben:
e schtök in de kont höbbe (Q101p Valkenburg),
hem om hebben:
m öm höbbe (Q101p Valkenburg),
kachel zijn:
kachel zin (Q101p Valkenburg),
sterrenzat zijn:
schteere zaat zeen (Q101p Valkenburg)
|
dronken [N 10 (1961)]
III-2-3
|