22604 |
boer in het kaartspel |
boer:
boer (Q166p Vechmaal)
|
En hoe [noemt u van het kaarspel] de [verschillende] plaatjes? - IV. Boer. [DC 52 (1977)]
III-3-2
|
24123 |
boerenzwaluw, zwaluw |
zwalver:
zwɛləvərs (Q166p Vechmaal)
|
zwaluw (mv.) [RND]
III-4-1
|
20302 |
boertje |
ripseling:
cf. WNT s.v. "rupselen"(2. oprispen) en zie ook WNT s.v. "rupsen, rupsemen, rupsenen"; vgl. WNT s.v. "ruspen, ruspemen"en s.v. "ruspelen"; allen met dez. bet. en gevormd uit WNT (XIII), kol. 585, s.v. "rispen (I)"respen, ruspen, rispemen ..... etc.
repseling (Q166p Vechmaal)
|
boertje doen; als een baby gedronken heeft moet het een boertje doen [DC 47 (1972)]
III-2-2
|
17877 |
bont en blauw slaan |
zwart en blauw houwen:
geslaoge= het heeft tien uur geslagen
zwad in blòu gəhòut (Q166p Vechmaal)
|
bont en blauw geslagen [RND]
III-1-2
|
22552 |
boog |
boog:
buuch (Q166p Vechmaal)
|
boog [RND]
III-3-2
|
24472 |
boom (alg.) |
boom:
bo:m (Q166p Vechmaal),
bom (Q166p Vechmaal)
|
boom [RND]
III-4-3
|
33280 |
boon, algemeen |
boon:
bunǝ (Q166p Vechmaal)
|
Phaseolus L. Zoals bij de erwt gaat ook hier het lemma met de algemene benaming vooraf aan de namen van specifieke soorten. Enkelvouden en meervouden zijn apart gehouden. [JG 1a, 1b, 1c; L 1, a-m; L 1u, 21; L 8, 84; L 22, 3a; S 4; Wi 14; monogr.; add. uit N P, 23]
I-5
|
19600 |
bord |
telloor:
təlø̄r (Q166p Vechmaal)
|
bord (bij het eten gebruikt) [ZND 16 (1934)]
III-2-1
|
26141 |
borst |
borst:
bǭ.s (Q166p Vechmaal)
|
Zie afbeelding 2.19. [JG, 1b; N 8, 32.2]
I-9
|
33713 |
bos |
bos:
bō.s (Q166p Vechmaal)
|
Een met opgaande bomen beplante uitgestrektheid grond hetzij in natuurstaat of aangelegd. [N 27, 4a; RND 82; L 1a-m; L 22, 7; Vld.; monogr.]
I-8
|