19631 |
kleerkist, kleerkoffer |
houten kist:
hōtə kis (Q166p Vechmaal)
|
Een houten koffer om (kleeren in te bewaren). [ZND 28 (1938)]
III-2-1
|
28709 |
kleermaker |
kleer-/kledermaker:
klērmɛkǝr (Q166p Vechmaal)
|
Algemene benaming voor persoon die kleren maakt. [N 59, 197a; L 1a-m; L 28, 2; S 18; monogr.]
II-7
|
33746 |
klein paard |
bidet:
`bidi (Q166p Vechmaal),
pony, poney:
po.nę (Q166p Vechmaal)
|
Bedoeld is een paard dat lichter is dan een gewoon boerenpaard en dat men in de koets kan spannen. Een pony is lichter dan een bidet, die op zijn beurt niet zo zwaar als een ardenner is (P 49). Een dubbele pony is zwaarder dan een (enkele) pony of bidet (L 424). Een bidet, iets groter dan een pony, dient veelal als loop- en koetspaard (P 192, Q 168, 242). Een hit - waarbij eveneens een onderscheid tussen enkele en dubbele hit wordt gemaakt - kan vergeleken worden met een pony of bidet. Een ardenner is kort, dik en gedrongen (P 46), groter dan een pony maar kleiner dan een gewoon paard. Uit de antwoorden blijkt een sterke wisseling van de accentuering in pony en bidet. Pony met initiaal accent is aan het Nederlands, met finaal acent aan het Franse poney ontleend. De beginaccentuering in bidet gaat op een autonome ontwikkeling in de dialecten terug. Buiten de genoemde termen komen er nog een vrij groot aantal andere voor. Zie afbeelding 1. [JG la, lb, lc, 2c; N 8, 62a, 62b, 62c en 62d; A 4, 3; L 20, 3]
I-9
|
20349 |
kleindochter |
kleindochter:
kléjndouchtər (Q166p Vechmaal)
|
kleindochter [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
24463 |
kleine schadelijke zoogdieren |
schadelijk:
schaodeleke (Q166p Vechmaal)
|
schadelijke en hinderlijke grotere dieren als muizen, mollen, enz. [DC 55 (1980)]
III-4-2
|
21338 |
kleingeld |
enkel:
énkel (Q166p Vechmaal)
|
kleingeld [ZND 28 (1938)]
III-3-1
|
20347 |
kleinkinderen |
kleinkinder:
kléjnkennər (Q166p Vechmaal)
|
kleinkind [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
20348 |
kleinzoon |
kleinzoon:
kléjnzóón (Q166p Vechmaal)
|
kleinzoon [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
23215 |
klepel |
slinger:
de slinger van de klok (Q166p Vechmaal)
|
De klepel van de klok. [ZND 28 (1938)]
III-3-3
|
33997 |
kletsoor |
klatsoor:
klatsōr (Q166p Vechmaal)
|
Dun eindje touw of leer aan het uiteinde van het snoer van de zweep dat bij het slaan een knallend geluid maakt. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 13, 95c; L B2, 245; L 8, 142; R 14]
I-10
|