20415 |
peettante |
paat:
pōͅ:wt (Q166p Vechmaal),
pât (Q166p Vechmaal)
|
meter (doopmoeder) [ZND 05 (1924)]
III-2-2
|
34116 |
penis van de stier |
schacht:
šā.x (Q166p Vechmaal)
|
Mannelijk geslachtsorgaan. [JG 1a, 1b]
I-11
|
34103 |
pens |
bladermaag:
blērmāx (Q166p Vechmaal)
|
De eerste afdeling van de maag van de koe waarin het voedsel geweekt wordt. Een koe heeft vier magen: de pens, de netmaag, de boekpens en de lebmaag. In de "Amsterdamse" vragenlijst nr. 9 werd via de vragen 11a, 11b, 11c en 11d naar de dialectbenamingen gevraagd voor deze vier magen. Exact werd gevraagd naar de benamingen voor pens, netmaag, boekpens en lebmaag. In de "Nijmeegse" vragenlijst nr. 28 werd ook gevraagd naar de dialectbenamingen voor de vier magen. Maar hier werden de vragen wat vager gesteld. De pens wordt omschreven (vr. 80) als de "maag waarin het voedsel het eerst komt", de netmaag als de "langwerpige maag" (vr. 81), de boekpens als "de maag die van binnen vol vliezen zit" (vr. 82) en de lebmaag als "de maag met heel grove uitsteeksels aan de binnenkant" (vr. 84). Door deze vage vraagstelling sluipt onzekerheid door in de antwoorden van de "Nijmeegse" respondenten: termen worden nogal eens door elkaar gehaald voor de diverse magen. Zo goed mogelijk is in dit lemma en de volgende drie lemmata geprobeerd de juiste benaming bij het juiste begrip onder te brengen. In wbd afl. 3 (Het rund) blz. 364 wordt het vermoeden geuit dat we hier eerder met een cultuurbegrip te maken hebben dan met een onder de mensen (nog) levende werkelijkheid en dat voornoemde vierdeling ook niet meer echt levend is bij de huisslachter. Dit vermoeden zou ook op de "Limburgse" antwoorden van toepassing kunnen zijn. [N 28, 80; A 9, 11a; L 48, 15]
I-11
|
18281 |
pet: algemeen |
klak:
klak (Q166p Vechmaal),
muts = zonder klep
klak (Q166p Vechmaal),
muts:
muts = zonder klep
muts (Q166p Vechmaal)
|
pet (hoofdbedekking voor mannen) - zijn er verschillende benamingen? [ZND 16 (1934)] || pet, muts, klak [RND]
III-1-3
|
20410 |
petekind |
petekind:
petəkɛi̯nt (Q166p Vechmaal)
|
petekind [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
33568 |
peterselie |
petersel:
peͅi̯tərse.l (Q166p Vechmaal)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
33508 |
peul, dop (znw) |
schaal:
šuəl (Q166p Vechmaal)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
33522 |
peulen, doppen (ww.) |
peulen:
puələ (Q166p Vechmaal)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
17991 |
pijn |
pijn:
pi:in (Q166p Vechmaal),
pijn (Q166p Vechmaal)
|
pijn [RND] || pijn: De handen van dat kleine kindje doen zeer [ZND 44 (1946)]
III-1-2
|
33055 |
pikbinder |
zichtmachine:
zī.x[machine] (Q166p Vechmaal)
|
Machine die niet alleen maait, maar het koren ook tot schoven samenbindt. Zie afbeelding 6. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [machine] zie het lemma ''maaimachine'' (3.2.18) in aflevering I.3. Kaart 36 is een woordkaart gebaseerd op het materiaal uit dit lemma; kaart 37 is een betekeniskaart, gebaseerd op het materiaal uit dit lemma èn het lemma ''graanmaaimachine'' (4.5.2) en toont waar men met de termen zicht- en pikmachine ofwel de enkelvoudige maaimachine ofwel de combinatiemachine, pikbinder, aanduidt.' [N J, 4a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|