24473 |
blauwe bosbes |
sint-jansbeer:
verzamelfiche, ook mat. van ZND02, 3 en ZND16, 2
sint jans bīērə (Q166p Vechmaal)
|
bosbes, alg. [ZND 01 (1922)]
III-4-3
|
18138 |
bloeduitstorting |
blauwe plek:
blauw plakke (Q166p Vechmaal)
|
Hoe noemt u de geelachtig blauwe plekken op de huid, die een gevolg zijn van slaan, stoten of vallen? [DC 52 (1977)]
III-1-2
|
20693 |
bloedworst |
bloedpens:
bluu̯tpɛ.ns (Q166p Vechmaal),
pens:
pɛ.ns (Q166p Vechmaal)
|
bloedworst [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
24523 |
bloeien |
bloeien:
blø̜i̯ǝ (Q166p Vechmaal)
|
De algemene uitdrukking voor het in bloei staan of bloesem dragen van planten en gewassen. In het materiaal-JG is uitdrukkelijk opgegeven dat het om het bloeien van koren gaat. In dit lemma worden de werkwoorden bijeengezet; in het volgende lemma komen de zelfstandige naamwoorden aan bod. [JG 1a, 1b; L A2, 373; L 32, 77, R 1, 37; monogr.]
I-4
|
20718 |
bloem |
bloem:
blum (Q166p Vechmaal),
boulté:
`bu.ltej (Q166p Vechmaal)
|
Bloem bestaat uit het inwendige van de graankorrel, de meelkern, en is wit tot grauw van kleur. Het vormt de fijnste soort in de reeks produkten die tijdens het builen worden gescheiden. Bloem is uitermate geschikt om mee te bakken. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛmeelɛ en ɛboultéɛ. Het woordtype dobbele zero (Q 167) verwijst naar het feit dat de fijnheid van bloem met ø̄0ø̄ (zero) wordt aangegeven. Hoe meer zeroɛs, des te fijner de bloem. Dit lemma vormt een aanvulling op het lemma ɛbloemɛ in wld II.1, pag. 83.' [N O, 37c; JG 1a; JG 1b; Vds 246; Jan 240; Coe 218; Grof 245; monogr.]
II-3
|
24471 |
bloem (alg.) |
bloem:
blumə (Q166p Vechmaal)
|
bloemen [RND]
III-4-3
|
33611 |
bloementuin |
wei:
wei (Q166p Vechmaal)
|
bloemenhof [ZND 27 (1938)]
I-7
|
19646 |
bloemperk |
bed:
beͅt (Q166p Vechmaal),
rabat:
rəbat (Q166p Vechmaal)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
21300 |
boek |
boek:
boek (Q166p Vechmaal)
|
boek [ZND 44 (1946)]
III-3-1
|
21301 |
boer |
boer:
būr (Q166p Vechmaal),
də boer (Q166p Vechmaal),
pachter:
də pa:xtər (Q166p Vechmaal)
|
boer [ZND 14 (1926)] || Waar de aangegeven meervoudsvorm afwijkt van de regelmatige -ǝ(n) achtervoeging, is dat hier opgenomen. Op kaart 5 zijn de verspreidingsgebieden van de Nederlandse afleidingen labeurder "boer" en labeuren "boeren" en "hard werken" van het Franse labeur aangegeven. [N 5A, 95b; A 3, 37; A 16, 22; A 20, 1b; L 1, a-m; L 4, 37; L 14, 6; S 4 en 6; Wi 15; monogr.]
I-6, III-3-1
|