34213 |
koeherder |
koeherd:
kuhart (L268p Velden)
|
Zie ook het lemma ''koewachter, veeknecht'' (1.3.14) in wld I.6, blz. 23-25. [N 3A, 12b; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
34102 |
koeienmaag |
pens:
pɛns (L268p Velden)
|
Bedoeld is hier de koeienmaag in haar geheel. [N 3A, 120; A 9, 11]
I-11
|
33371 |
koeienstand |
koestand:
kustant (L268p Velden)
|
Dat deel van de stal waar de koeien staan en dat gelegen is tussen de stalpalen en de mestgoot of het mestbed. De koeienstand in moderne stallen is iets hoger dan de mestgoot en mestgang er achter, waardoor voorkomen wordt dat de koeien in de mest en gier staan staan of liggen. Sommige woordtypen betreffen de vloer of het soort vloer waar de koeien op staan. De meervoudsvormen hebben doorgaans betrekking op de dubbele stal waar het telkens om twee koeienstanden gaat, die tegenover elkaar geplaatst zijn. Zie afbeelding 10. [N 5A, 40b; N 4, 79; A 10, 9a en 14; Gwn 4, 7; monogr.]
I-6
|
34284 |
koekenbreker |
koekbreker:
kōkbręi̯kǝr (L268p Velden),
koekenbreker:
kōkǝbrē̜kǝr (L268p Velden)
|
Werktuig waarmee men lijnkoeken en dergelijke tot brokjes maalt. [N 18, 135; N J, 7]
I-11
|
19407 |
koekenpan |
koekenpan:
kokepan (L268p Velden),
kookepan (L268p Velden)
|
Platte pan met een steel voor het bakken van pannekoeken, eieren, etc. (koekepan, pan) [N 79 (1979)] || pot, metalen ~ met steelvormig handvat; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
20750 |
koekje |
knapkoek:
Syst. WBD
knapkook (L268p Velden, ...
L268p Velden),
macroon:
Syst. WBD
mekrôns (L268p Velden),
platsje:
Syst. WBD
pletskes (L268p Velden, ...
L268p Velden),
sprits:
Syst. WBD
spriets (L268p Velden),
waterplatsje:
Syst. WBD
waterpletske (L268p Velden, ...
L268p Velden),
zandkoekje:
Syst. WBD
zandkukskes (L268p Velden)
|
Welke benamingen kent u voor koekjes (kaffekoekje, sterreke, waterpletske, peekverjenneke, knapkoek?) Wat zijn de verschillen tussen deze? [N 16 (1962)]
III-2-3
|
33880 |
koekje dat de veulens bij de geboorte in de mond hebben |
koek:
kōk (L268p Velden)
|
Klein, gelig en sponzig klontje, dat met de ademhaling verband houdt. Het ligt op de tong van de pas geboren veulentjes. Meestal valt het bij de geboorte op de grond tussen het stro, droogt onmiddellijk op en is dan vrijwel onvindbaar. [N 8, 55 en 56]
I-9
|
20741 |
koekje van overgeschoten deeg |
stuit:
Syst. WBD
stoët (L268p Velden),
stuitje:
Syst. WBD
stoetjes (L268p Velden)
|
Koekjes van onbepaalde vorm, van overgeschoten deeg gebakken voor kinderen (kreupelkes?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
24188 |
koekoek |
koekoek:
koekoek (L268p Velden)
|
koekoek (39 zomervogel; roep [koe-koek] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
25224 |
koele wind |
frisse wind:
⁄ne frisse wind (L268p Velden)
|
koele wind [koeltje] [N 81 (1980)]
III-4-4
|