25010 |
krom, met bochten |
krom:
kroom (L268p Velden),
kroomp (L268p Velden),
kròmp (L268p Velden)
|
afwijkend van een rechte lijn met een of meer bochten [krom, kromp, slom] [N 91 (1982)] || krom [SGV (1914)] || krom (kromp, slom) [DC 35 (1963)]
III-4-4
|
17894 |
krommen, ombuigen |
ombuigen:
umbuige (L268p Velden)
|
ombuigen [SGV (1914)]
III-1-2
|
26454 |
kropgat |
kropgat:
kropgat (L268p Velden),
steengat:
stęjngāt (L268p Velden)
|
Het gat dat zich midden in de loper bevindt en waarin het te malen graan loopt. Kweern in het woordtype kweernoog (l 331) verwijst naar de in die plaats gebruikelijke term voor de handmolen. Zie het lemma ɛhandmolenɛ.' [N O, 18o; A 42A, 35; N D, 8; Sche 53; Vds 129; Jan 128; Coe 93; Grof 119; N O, 18h]
II-3
|
26077 |
kruias, kruirad |
wals:
wals (L268p Velden)
|
Het wiel of de as onderaan de staart aan de buitenzijde van de molen, waarmee de molen of de molenkap met behulp van kettingen of touwen naar de wind gedraaid wordt. Zie ook afb. 21 en 23. Een aantal woordtypen is een pars pro toto. [N O, 30a; A 42A, 58; monogr.]
II-3
|
23336 |
kruidwijding |
onze-lieve-vrouw-kruidwijding:
òs levrouw (krōēdwieing) hemelvaart (L268p Velden)
|
O.L. Vrouw Kruidwijding [SGV (1914)]
III-3-3
|
22580 |
kruidwis |
kruidwis:
de kroetwis (L268p Velden),
kroedwis (L268p Velden),
kroetwis (L268p Velden, ...
L268p Velden)
|
Hoe heeten de kruiden, die gezegend worden? [SGV (1914)] || kruidwis [N 06 (1960)]
III-3-2, III-3-3
|
26082 |
kruien |
kruien:
kruien (L268p Velden),
kryi̯ǝ (L268p Velden),
schurgen:
sxørǝgǝ (L268p Velden),
sxø̜rǝgǝ (L268p Velden)
|
De molen of molenkap draaien met als doel de wiekenas in de windrichting te plaatsen. [N O, 30i; N O, 30k; A 42A, 56; monogr.] || Een last met de kruiwagen vervoeren. [N 18, 100 add; Wi 33; S 19; L 29, 4; L 1a-m; RND 97; A 42, 13 add + 16 add; monogr.]
I-13, II-3
|
26079 |
kruiketting, kruitouw |
kruiketting:
kruiketting (L268p Velden)
|
De op de kruias bevestigde ketting waarmee de molen of de molenkap wordt verplaatst. In l 289 en l 377 gebruikte men daartoe geen ketting maar een touw, in l 316 een kabel. [N O, 30b; N O, 30c; N O, 30d; A 42A, 57; monogr.]
II-3
|
20712 |
kruim |
kruim:
Syst. WBD
kroem (L268p Velden),
kruum (L268p Velden)
|
Het zachte binnenste van het brood (kruim?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
17573 |
kruin |
kruin:
kroen (L268p Velden)
|
kruin van het hoofd [N 10 (1961)]
III-1-1
|