24973 |
leeg, niets bevattend |
leeg:
laeg (L268p Velden),
le͂g (L268p Velden, ...
L268p Velden),
lèg (L268p Velden),
lòèg (L268p Velden)
|
leeg (ijdel, ijl, laas) [DC 03 (1934)] || niets bevattende, gezegd van bijv. een fles, een kan, een kopje, een vertrek etc. [leeg, ijdel, ijl] [N 91 (1982)] || waar niemand aanwezig is, leeg [wepel, verlaten] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18920 |
leegloper |
niksnutser:
niksnutser (L268p Velden)
|
leeglooper [SGV (1914)]
III-1-4
|
30796 |
leerlooier |
leerlooier:
lę̄rluǝjǝr (L268p Velden)
|
Persoon die huiden bereidt tot leer door looiing. [S 22; monogr.]
II-10
|
30861 |
leest |
leest:
lę̄js (L268p Velden)
|
De pasvorm, meestal van beukenhout, waaraan men de schoenen maakt. "De leest waarop de schoen gemaakt wordt, moet als het ware net een afgietsel zijn van de voet, en voor wat de stand aangaat, geschikt zijn volgens de hoogte der hiel waarvoor hij zal gebruikt worden" (Dierick, pag. 7). [N 60, 185a; N 60, 244a; L 1a-m; L 30, 8; S; monogr.]
II-10
|
22749 |
leeuw |
leeuw:
lieëw (L268p Velden)
|
leeuw [SGV (1914)]
III-3-2
|
20110 |
leeuwenbek |
leeuwenbek:
uitgezeefd uit salie
liewebekken (L268p Velden)
|
grote leeuwebek [DC 49 (1974)]
III-4-3
|
33883 |
leewater |
leewater:
liwātǝr (L268p Velden)
|
Gewrichtsontsteking bij veulens - ook bij kalveren en hoenders -, door een vochtophoping, veroorzaakt door een besmetting die bij veulens vooral via een navelwond binnendringt. [A 48A, 12c; N 8, 90m en 90n; monogr.]
I-9
|
34067 |
lege eerste koe |
schot:
sxǫt (L268p Velden)
|
Jong rund dat eenmaal heeft gekalfd, maar dat daarna niet meer drachtig wil worden of waarmee men niet verder wil fokken. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 25b; N C, 15; monogr.]
I-11
|
17815 |
leggen |
leggen:
lèkke (L268p Velden)
|
leggen [SGV (1914)]
III-1-2
|
33409 |
legnest |
bocht:
box (L268p Velden),
hennenbocht:
hęnǝn˱bōx (L268p Velden),
legnest:
lęknęst (L268p Velden),
lęxnęst (L268p Velden)
|
Het nest waarin de kippen hun eieren leggen. Est is door metanalyse uit nest ontstaan. [N 19, 32; A 48, 16e; monogr.; add. uit S 25]
I-6
|