34369 |
metalen scheplepel |
voerschotel:
vōrsxotǝl (L268p Velden)
|
Lepel van metaal om varkensvoer mee op te scheppen. [N 18, 132; monogr.]
I-12
|
32892 |
metalen tongetjes |
memmen:
męmǝ(n) (L268p Velden)
|
De onregelmatigheden aan de snijkant van de zeis, uitstulpingen in de vorm van metalen tongetjes of lipjes, die kunnen ontstaan bij ondeskundig haren. Het lemma bevat meervouden en enkelvouden. [N 18, 90; monogr.]
I-3
|
29920 |
metselaar |
metselaar:
mętsǝlę ̝r (L268p Velden)
|
Ambachtsman die metselwerk verricht. Zie ook de toelichting bij de lemmata 'metselen' en 'handlanger'. [Wi 2; S 23; L 1a-m; L 17, 30; L B1, 103; RND 46; N 30, 1a; N 95, 159; monogr.; Vld]
II-9
|
29921 |
metselen |
metselen:
mɛtsǝlǝ (L268p Velden)
|
Bij de bouw van stenen huizen met behulp van mortel de afzonderlijke stenen tot een samenhangend, vast geheel verbinden. [Wi 57; S 23; L 1a-m; L 31, 21; N 30, 1b; monogr.]
II-9
|
20513 |
metworst |
metworst:
metwors(t) (L268p Velden),
metwòrs (L268p Velden),
van doorregen vlees
metwors (L268p Velden)
|
metworst [N 06 (1960)] || metworst; Hoe noemt U: Worst met gehakt (varkens)vlees (metworst, snijworst, saucisse) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20123 |
miauwen |
miauwen:
ideosyncr.
miauwe (L268p Velden),
miauwen (L268p Velden)
|
Hoe noemt u het gewone stemgeluid van een kat (mauwen, kajauwen, jauwen, lollen, miauwen, janken, rallen) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
24901 |
middag (s middags) |
middag:
klemtoon: "m\\¯dáách
mədáách (L268p Velden)
|
middag [RND]
III-4-4
|
17838 |
middagdutje |
middagslaapje:
middagslöpke (L268p Velden),
middagslöpke (den oore e middagslöpke halde den oore (L268p Velden)
|
middagdutje [SGV (1914)] || middagdutje [een ~ doen] [SGV (1914)]
III-1-2
|
20573 |
middagmaal |
eten:
ète (L268p Velden),
middageten:
middaagète (L268p Velden)
|
namen en uren van de dagelijkse maaltijden: middag [ZND 18G (1935)]
III-2-3
|
33785 |
middendeel van het paard |
middenhand:
medǝhaŋk (L268p Velden)
|
De middel- of middenhand van het paard, in tegenstelling met ''voorste deel van het paard tot achter de voorbenen'' (3.1.3) en ''achterhand van het paard'' (3.3.14). [JG 1a, 1b; N 8, 12]
I-9
|