17663 |
muis van de hand |
muis:
moes (L268p Velden)
|
muis van de hand (het onderste, vlezige deel van de duim) [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20122 |
muizen |
muizen:
moeze (L268p Velden),
ideosyncr.
moeze (L268p Velden),
moezen (L268p Velden)
|
Hoe noemt u jacht maken op muizen, gezegd van de kat (muizen) [N 83 (1981)] || muizen (ww) [SGV (1914)]
III-2-1
|
21642 |
muntgeld |
specie:
specie (L268p Velden)
|
Inventarisatie uitdrukkingen voor: muntgeld, klinkend geld in het algemeen [geen bankbiljetten dus] [speeses?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
18418 |
muts: algemeen |
muts:
møts (L268p Velden)
|
pet, muts, klak [RND]
III-1-3
|
33627 |
mutsaard, houtmijt |
schansen:
aan ZND 01 is hier toegevoed het materiaal van ZND 31 (1939), 019
schanse (L268p Velden),
schansenhoop:
aan ZND 01 is hier toegevoed het materiaal van ZND 31 (1939), 019
schansehuip (L268p Velden)
|
I-7
|
30091 |
muur |
muur:
mōr (L268p Velden)
|
Uit diverse materialen, bijvoorbeeld baksteen of beton, opgetrokken bouwwerk ter afscheiding of ter ondersteuning. In dit en de volgende lemmata wordt onder een 'muur' vooral een uit bakstenen samengestelde afscheiding verstaan. Het woord 'wand' wordt in het onderzoeksgebied meestal gebruikt voor een uit verticale en horizontale balken samengestelde muur die vervolgens met vlechtwerk of metselwerk wordt opgevuld. Zie ook de paragraaf over het vak- en vlechtwerk. Worden in een gebouw een of meer kelders aangebracht, dan worden de muren die de kelder omsluiten geheel van harde metselsteen en waterdichte mortel opgetrokken. Een muur die boven de grond wordt opgemetseld, noemt men een 'opgaande muur'. Bij de muren van gebouwen onderscheidt men buiten- en binnenmuren en de voor-, zij- en achtergevel, de muren die respectievelijk de voorzijde, de zijkant en de achterzijde van het bouwwerk vormen. [N 31, 32a; S 25; L 1 a-m; L 6, 41b; L 12, 5; monogr.; Vld]
II-9
|
24506 |
muurbloem |
steenviool:
-
steinfioele (L268p Velden)
|
muurbloem [DC 17 (1949)]
III-4-3
|
22751 |
muziek |
muziek:
muzīēk (L268p Velden)
|
muziek [SGV (1914)]
III-3-2
|
22670 |
muziekinstrument |
muziekinstrument:
muziekinstrument (L268p Velden)
|
Een instrument waarmee muziek gemaakt kan worden [instrument, muziekje]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
22666 |
muzikant |
muzikant:
muzikant (L268p Velden)
|
Iemand die een muziekinstrument bespeelt of muziek componeert [musicus, muzikant]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|