25124 |
natte sneeuw |
natte sneeuw:
naate snie (L268p Velden)
|
verschillende soorten sneeuw [spuwsneeuw, watersneeuw] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25012 |
nauw, eng |
eng:
ing (L268p Velden, ...
L268p Velden),
smal:
smaal (L268p Velden)
|
klein van in- of doorgang, niet wijd, met weinig ruimte [bekremmeld, eng, strang, nauw] [N 91 (1982)] || nauw [SGV (1914)]
III-4-4
|
18909 |
nauwgezet; nauwgezet persoon |
kerkenwerk:
kérkəwérk (L268p Velden),
puntelijk:
puntələk (L268p Velden),
secuur:
səkŭŭr (L268p Velden)
|
Hij is op zijn punt - sekuur (a.gezegd v.e. persoon; b.v.e. werk) [RND]
III-1-4
|
17766 |
navel |
buiknagel:
boeəknāəgəl (L268p Velden),
navel:
navəl (L268p Velden)
|
navel [DC 02 (1932)]
III-1-1
|
20361 |
neef |
neef:
neif (L268p Velden),
neen
naef (L268p Velden),
nèèf (L268p Velden)
|
neef; Bestaan er verschillende woorden voor de verschillende soorten van neven (kinderen van ooms en tantes, kinderen van broers en zusters, achterneven?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
24347 |
neet, luizenei |
neet:
nēēt (L268p Velden)
|
neet [SGV (1914)]
III-4-2
|
18042 |
negenoog |
negenoger:
negenuiger (L268p Velden)
|
negenoog, bloedzweer [SGV (1914)]
III-1-2
|
17905 |
nemen, pakken |
nemen:
neme (L268p Velden),
pakken:
pakke (L268p Velden)
|
nemen [SGV (1914)] || pakken [SGV (1914)]
III-1-2
|
32853 |
nerf van de weide |
groes:
grōs (L268p Velden),
zode:
zōi̯ (L268p Velden)
|
Begroeide bovenlaag van wei- of hooiland; grasmat, graslaag. Zie ook de lemma''s ''nerf van de akker'' en ''groes'', ''met gras begroeide grond'' in de aflevering over de Landerijen. Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) ''gras'' het lemma ''gras''. [N 14, 51; N 18, 12 add.; monogr.]
I-3
|
24717 |
nerf van een blad |
nerven:
Veldens dialekt
nerven (L268p Velden)
|
De aders van een blad die als ribben zichtbaar zijn en uitgaan van de steel (nerf, rib). [N 82 (1981)]
III-4-3
|