id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
34211 | omweiden | omscharen: ømsxǭrǝ (Velden), verscharen: vǝrsxǭrǝ (Velden) | Het geregeld verplaatsen van vee. [N 3A, 11; monogr.] I-11 |
25087 | onbelangrijk | niks waard: niks we͂rd (Velden), weinig: weinig (Velden, ... ) | niet veel [luttel, min, schriel, weinig] [N 91 (1982)] || van geen belang, niet belangrijk [ongewicht] [N 91 (1982)] || weinig [DC 39 (1965)] III-4-4 |
21441 | onbetrouwbare koopman | jood: joed (Velden) | Inventarisatie uitdrukkingen voor: scheldwoorden of misprijzende woorden kent uw dialect voor een weinig koopkrachtig en onbetrouwbaar koopman [kremmer, toesser, ruilebuiter, voorsnijer?] [N 21 (1963)] III-3-1 |
25149 | onbewolkt | heldere lucht: heldere loog (Velden), klaar: klaor (Velden), klaar als de dag: kloar às den dāāg (Velden) | als [klaar ~ de dag] [SGV (1914)] || onverduisterd in licht, schijn of glans [helder, klaar, licht] [N 91 (1982)] || wolkenloos, zonder wolken, gezegd van de lucht [uitgekeerd, uitgeklaard, klaar] [N 81 (1980)] III-4-4 |
34608 | onderbak | onderbak: ondǝrbak (Velden) | Onder de kar opgehangen laadvloertje. [N 17, 86] I-13 |
32845 | onderdelen van het zwenghout en de evenaar | eghaamhaak: ęxhāmhǭk (Velden) | Voor de betrokken onderdelen zie men ook de afb. 98, 99 en 100. [N 11A, 103a + b + c; N 11A, 104a + b; div.; monogr.] I-2 |
24637 | ondereinde van de stam | voet: Veldens dialekt voot (Velden) | Het dikke uiteinde van de stam, onderaan (voet, kont, gat, kop). [N 82 (1981)] III-4-3 |
32731 | ondergronden, woelen | ondergronden: ondǝrgrondǝ (Velden) | Met een aparte ploeg of met een aan de gewone ploeg bevestigde schaar, klauw of haak de zool, harde laag of bank onder (in) de voor breken of openrakelen. [N 11, 46; N27, 13b] I-1 |
32640 | ondergronder, woeler | wroeter: vrø̄tǝr (Velden) | De ondergronder of woeler was een aparte ploeg zonder kouter en riester, maar met een lansvormige schaar of twee in tegenovergestelde richting geplaatste messen vóór op het ploeghoofd. Vaak werd de oude aanaardploeg tot ondergronder omgebouwd. Met deze ploeg, die vóór de gewone ploeg uitging of erop volgde, werd de ondergrond, de bodem van de voor opengebroken. Men kon ook met de gewone ploeg de ondergrond losrakelen, door op de plaats van de voorschaar of het kouter, dan wel aan of onder de ploeghiel een woelschaar, een woelhaak of woelmes aan te brengen. Aldus werd tegelijkertijd de bovengrond geploegd en de ploegzool opengebroken. [N 11, 33j; N 11A, 76a + 76b + 77; N 27, 14] I-1 |
33947 | onderhaam | onderhaam: ōŋǝrhām (Velden) | Twee met elkaar verbonden kussens die het paard onder het haam draagt, als dat te groot is. [N 13, 11; monogr.] I-10 |