33051 |
overmouwen |
bindmouwen:
beŋmuu̯ǝ (L268p Velden),
overmouwen:
ø̄vǝrmǫu̯ǝ(n) (L268p Velden)
|
De aflegger, en ook de binder (zie paragraaf 4.6), beschermde zijn armen tegen de stekende en snijdende halmen door er overmouwen overheen te schuiven. Vaak zijn het een paar oude kousen waarvan de teenstukken zijn afgeknipt; vandaar het type strompen: (afgesneden) kousen. [N 15, 54; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
33560 |
overrijp, beurs |
melig:
Veldens dialekt e = e van Adèle
me͂lig (L268p Velden)
|
Te rijp en daardoor droog en korrelig, gezegd van een vrucht (meelachtig, melen, versleten, melig). [N 82 (1981)]
I-7
|
25065 |
overschot, restant |
klats:
klats (L268p Velden),
overschot:
euverschot (L268p Velden)
|
een klein overschot [kwets, kwats, klats, klets, klas] [N 91 (1982)] || een overgebleven brok van een of andere hoeveelheid [klik] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
19056 |
overtuigd |
overtuigd:
euvertŭŭge (L268p Velden)
|
overtuigd [SGV (1914)]
III-1-4
|
19050 |
overtuigen |
overtuigen:
euvertūūge (L268p Velden)
|
overtuigen [SGV (1914)]
III-1-4
|
21168 |
overweg |
overweg:
överwêg (L268p Velden)
|
de plaats waar men een spoorweg kan oversteken [overweg, bareel] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
24340 |
paaien |
kuitschieten:
ideosyncr.
kőe͂tscheete (L268p Velden),
kőe͂tscheeten (L268p Velden)
|
Hoe noemt u eieren leggen, kuit schieten, gezegd van vissen (schodderen, rogen, paaien, aangaan) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
33742 |
paal van de weideafrastering |
paal:
pǭl (L268p Velden),
weidepaal:
węi̯ǝpǭl (L268p Velden),
weipaal:
węi̯pǭl (L268p Velden)
|
De meeste opgaven in dit lemma duiden op een paal uit de draadomheining rond een weide. Deze opgaven zijn ontleend aan de antwoorden op de vraag ø̄Hoe noemt u de paal van de weideafrastering?ø̄ (N 14, 64). Een aantal opgaven is ontleend aan de vraag naar het algemene woord voor ø̄paalø̄ (S 27). De antwoorden op beide vragen zijn in dit lemma ondergebracht. [N 14, 64; S 27; Vld.; monogr.]
I-8
|
22804 |
paar of onpaar |
paar of omp:
paar of oomp (L268p Velden)
|
Soms schijnt het [omp] alleen nog in het kinderspel bewaard. De kinderen laten elkaar raden: on of even, paar of omp, paar of ompert, effen of ontjes, enz. Kent u een dergelijk woord op deze manier? Zo ja, hoe luidt het en hoe gebruiken de kinderen het? [DC 31 (1959)]
III-3-2
|
29635 |
paard |
paard:
pęrt (L268p Velden)
|
[JG 1a, 1b; A 3, 4; A 11, 4; L 4, 4; L 5, 27c; L 22, 21; L 23, 1b; Gwn 5, 9a; R -s-; S 27; S 49; RND 60, 74; Wi 6, 17; monogr.; add. uit N 18]
I-9
|