25084 |
roesten |
roesten:
roeste (L268p Velden)
|
roesten [SGV (1914)]
III-4-4
|
19441 |
roestplek |
roestvlek:
roesvlek (L268p Velden)
|
Roestplek in het linnen (spot, spit, tikkel, maal, plek, smet) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
19410 |
roet |
roet:
root (L268p Velden)
|
Het rookzwart dat onder een ketel vastzit (zoet, zwart, roet, kroos) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
21363 |
roezemoezen |
roezemoezen:
Van Dale: roezemoezen, 1. leven, geraas, getier maken; -2. (gew.) een dof, gonzend geluid maken; -3. met bedrijvige drukte en stommelend geluid allerlei kleine bezigheden verrichten, rommelen, scharrelen.
roezemoeze (L268p Velden)
|
roezemoezen [SGV (1914)]
III-3-1
|
21095 |
rog |
rog:
ideosyncr.
rug (L268p Velden)
|
Hoe noemt u de rog: een kraakbeenvis met een afgeplat schijfvormig lichaam. Het voorste deel van het lichaam (romp en borstvinnen) vormt een ronde tot vierkante schijf. Het lichaam eindigt in een lange dunne staart. De staart draagt twee rugvinnen. Aan de [N 83 (1981)]
III-2-3
|
32976 |
rogge |
rog(ge):
rǫk (L268p Velden),
rǫx (L268p Velden)
|
Secale cereale L. Tot in de jaren vijftig het meest geteelde graangewas in Limburg, met uitzondering van Haspengouw, waar tarwe de meest verbouwde graansoort was. Men zaait ongeveer 170 kg rogge per hectare. Het koren-gebied in dit lemma wijkt aanzienlijk af van dat in het lemma ''graan, koren'' (1.2.1); vergelijk de kaarten die bij de lemma''s getekend zijn. Zie voor de benaming koren en voor de fonetische documentatie van het woord [koren] in het gebied waar ''koren'' zowel de algemene benaming alsook de benaming van de rogge is, het lemma ''graan, koren'' (1.2.1). Zie afbeelding 1, a. [JG 1a, 1b; L 34, 55b; L lijst graangewassen, 6; S 30; Wi 52; monogr.; add. uit N 15, 1a]
I-4
|
20760 |
roggebrood |
pompernikkel:
Syst. WBD
poompernikkel (L268p Velden),
roggebrood:
roggebroed (L268p Velden)
|
Kent uw dialect het woord pompernikkel = bepaald soort roggebrood. A.u.b. ook de dialectvorm van uw plaats opgeven en eventueel de betekenis toelichten. [N 16 (1962)] || roggebrood [DC 35 (1963)]
III-2-3
|
20674 |
roggemeelpap |
roggepap:
Syst. WBD
roggepap (L268p Velden),
rokkepap (L268p Velden)
|
Pap van roggemeel (prol?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
18284 |
rok: algemeen |
rok:
rok (L268p Velden)
|
rok [SGV (1914)]
III-1-3
|
32834 |
rollen |
omdraaien:
ømdrɛjǝ (L268p Velden),
rollen:
rǫlǝ (L268p Velden),
wellen:
wɛlǝ (L268p Velden)
|
De koe tijdens het kalven op de rug wentelen. [N 3A, 50] || Het land bewerken met de rol, met de rol over het land gaan. In dit lemma zijn ook enige termen ondergebracht, die het rollen met een bepaald doel, resp. een tweetal manieren van rollen naar de richting betreffen. Voor het (...)-gedeelte van de varianten daarvan zij verwezen naar het simplex wellen aan het be-gin. [JG 1a + 1b; N 11, 87; N 11A, 187a + b + c + 189a; N P, 20 add.; monogr.]
I-11, I-2
|