19070 |
schelden, schimpen |
schelden:
schelde (L268p Velden, ...
L268p Velden),
schimpen:
schimpte (L268p Velden)
|
schelden [DC 47 (1972)], [SGV (1914)] || schimpen [SGV (1914)]
III-1-4
|
24897 |
schemeren |
schemeren:
schemere (L268p Velden),
als ¯t Nederl.
schemeren (L268p Velden),
donker worden.
schemere (L268p Velden)
|
schemeren; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 22 (1963)] || schemering, de overgang van licht naar donker [grouwe, griebelegrouwe] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
17728 |
schemeren van de ogen |
schemeren:
⁄t scheemert mig vur de oogen (L268p Velden),
sterretjes zien vliegen:
ik zeen sterkes vliegen (L268p Velden)
|
schemeren voor de ogen, sterretjes zien [mijn oogen schiemere] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
25023 |
schemering, valavond |
het vallen van de avond:
’t valle v. den aovend (L268p Velden),
schemering:
schemering (L268p Velden)
|
schemering [SGV (1914)] || schemering, de overgang van licht naar donker [grouwe, griebelegrouwe] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
20510 |
schenkel |
bats:
bats (L268p Velden),
bout:
bout (L268p Velden)
|
schenkel; Hoe noemt U: Het onderste gedeelte van de achterpoot van een rund met het vlees eraan (schinkel, schenkel, bout, schenk, schonk) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18298 |
scheren |
scheren:
scheire (L268p Velden)
|
scheren [DC 38 (1964)]
III-1-3
|
34199 |
scherp inhebben |
(het) scherp inhebben:
(de koe heeft) sxɛrp en (L268p Velden),
sxɛrp enhøbǝ (L268p Velden)
|
Spijsverteringsstoornis die ontstaat doordat de koeien met het voedsel scherpe voorwerpen als stukjes ijzerdraad, spijkers en spelden opnemen. Wanneer deze scherpe voorwerpen in de netmaag terechtkomen, kan er een ernstige spijsverteringsstoornis ontstaan. De dieren herkauwen niet meer, nemen geen voedsel meer op en hebben een lichte trommelzucht. Omdat de netmaag slechts door het middenrif van het hart en hartenzakje gescheiden is, kunnen scherpe voorwerpen gemakkelijk daar terechtkomen. Ze veroorzaken dan een ernstige etterige ontsteking die kan leiden tot de dood van het dier. Zie ook het lemma ''scherp inhebben (ijzer)'' in wbd I.3, blz. 471-472. [N 3A, 93; A 48A, 53]
I-11
|
19403 |
scherp, snede |
snede:
snei (L268p Velden)
|
De snijkant van een mes (snee, scherp, waad) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
34276 |
scheukpaal |
schuurpaal:
sxōrpǭl (L268p Velden)
|
Een paal in de weide waaraan het vee zich kan schuren. [N 14, 69; S 31; monogr.]
I-11
|
26397 |
scheut |
kien:
kēn (L268p Velden),
scheut:
sxø̄t (L268p Velden)
|
Uitspruitsel van een plant, inzonderheid de aardappel. Vaak is er een meervoud gevraagd of opgegeven; vaak ook zijn de enkelvoudsvormen gelijk aan de meervoudsvormen. Alleen wanneer uitdrukkelijk de meervoudsvormen werden gevraagd en opgegeven, zijn deze ook hier opgenomen. Bij de verkleinwoorden onder het type scheutje is het ondoorzichtig of het om het grondwoord scheut of schot gaat. Kien moet begrepen worden als een contaminatie van kiem (voor de klinker) en kijn (voor de slotmedeklinker). Zie ook het lemma Uitlopers Van Kuilaardappelen. [N M, 16a; JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 1u, 120; L B2, 282; S 17; S 31; monogr.; add. uit L 30, 39; S 22]
I-5
|